zaterdag, januari 08, 2005

De paradox van paranoïa

‘Het vuilnisbakje onder ons tafeltje zit vol.’
Van achter haar boek keek het berispende gelaat van mijn overbuur me aan. Oeps, ik had mijn weinig existentiële gedachte hardop uitgesproken, tegen een wildvreemde. Kan gebeuren vind ik, maar de kwaaie tante tegenover mij dacht daar anders over, alsof ik een viezerik was die ongepermitteerd aan het verleiden sloeg, spannend, op de trein met een onbekende.
‘Nee, niets, laat zitten’, siste ik haar toe. Dat kan ik ook, nors worden om een niemendal, en dat mocht ze voelen. Stug keek ik door het raam. Ze hield me in de gaten, vermoedde ik, al was ik daar niet zeker van, ze deed of ze verder las. In elk geval, onze entropie was verstoord, één van ons was te veel en aangezien zij niet opstapte, sleurde ik aan die lompe schuifdeuren om een andere wagon op te zoeken.

Er zat veel volk op de trein. Coupés waar ik alleen kon zitten waren niet te vinden, dus nam ik plaats tegenover een nette heer die stil een boekje las, daar kon weinig mee fout lopen, dacht ik. Ik werd evenwel opnieuw aangestaard, duidelijk nu, door de oudere man met een keurig gekamde scheiding in zijn haar. Hij las een boekje dat Vormen van de Wiskunde heette en stelde mij een bijhorende vraag.
‘Meneer, welke vorm vindt u dat het tafeltje tussen ons heeft?’
‘Bedoelt u dit appelblauwzeegroene geval?’
Om een juist antwoord te formuleren weet men best wat de vraag precies inhoudt. Die man mocht direct weten dat hij met een serieuze jongen van doen had, iemand die niet lichtzinnig over de zaken heen stapt. De wiskunde-amateur bevestigde de kleur en daarmee het object. Ik dacht even na en zag een mogelijke valstrik.
‘Ik neem aan dat uw vraag het tafelblad beslaat en niet de vorm van de hele tafel, zoals die vastgemaakt is aan de wand?’
‘Natuurlijk. We hebben veel minder de gewoonte om driedimensionele zaken een vorm toe te kennen dan vlakken.’
Er lag al een beetje irritatie in zijn stem. Veel kunnen ze niet hebben, die wiskundemannen. Ik hield mijn hoofd schuin en leunde wat achterover, om zoveel mogelijk zicht te hebben op het tweedimensionele vraagstuk, om het vanuit verschillende perspectieven te bekijken.
‘Ik zie er een trapezium in.’
Ik begon te twijfelen aan de man voor mij. Wat wou hij werkelijk weten, wat was hij zinnens met zijn vraag waarvan geen enkele idioot het nut inzag. Zijn repliek was typerend.
‘Het tafelblad heeft wiskundig bekeken geen gedefinieerde vorm. De hoeken zijn afgerond, de zijden zijn niet recht, het is dus helemaal geen veelhoek. Ik bekijk hoe mensen ertoe komen er toch een veelhoek van te maken. Zelfs bij u was ik getuige van dat proces, terwijl u zich net zeer sceptisch opstelde.’
De trein hield ondertussen halt in een station met bordeaux tinten, een mooi station, niet zozeer vanwege de kleuren, want die wijnkleur op metalen golfplaten, die vloekte wat, en een architecturale parel was deze treinstopplaats evenmin. De charme kwam voort uit de hoge ligging, die me als treinreiziger een gevoel van macht, van controle gaf.
‘U moet niet zo kwaad door het raam kijken.’
‘Ik ben niet kwaad. Ik heb uw vraag naar bestvermogen beantwoord en ik zie niet in waarom ik het gesprek zou verder zetten. Ik heb simpelweg geen zin om nog meer woorden vuil te maken aan bespiegelingen over de vorm van een treintafeltje. Ik heb wel wat beters te denken.’
Wat wilde die man van mij? In elk geval, mijn reprimande was duidelijk. Hij liet mij met rust. Zwijgend spoorden we verder naar de hoofdstad.

Ik liep de gang door naar het bureau van mevrouw De Doncker, zoveel luchtblazen in de linoleum vloer plat trappend dat ik wel een hinkelend meisje leek. En ik was nog even speels toen ik op de deur klopte, die ik na een ‘binnen’ met een zwierige zwaai opende. Ze stond voor mij, de nukkige dame van op de trein. Mevrouw De Doncker. Zij zou de tests afnemen die wel eens beslissend zouden kunnen blijken voor het verdere verloop van mijn leven. Haar gezicht stond weer op streng, het staat altijd zo denk ik, en in die staatsomgevingen, de Belgische Spoorwegen of daar, het Nationaal Psychosociaal Centrum, was dat gepast. Een vrouw die hoort in haar universum, het is een harmonie zonder valse noten. Zij zou kijken welke plaats ik in de wereld mocht opeisen, ze had alle sterren, strepen en machtigingen om zo te doen. Ik noch zij maakten een allusie op de ontmoeting in de trein, maar ik ben zeker dat zij mij ook herkend heeft, na enkele uren kon ze mijn gezicht nog niet vergeten zijn.

Ik was daarheen gestuurd door het bedrijf waar ik werk, een firma waarvan ik de naam niet zal meedelen, dit is hier tenslotte geen televisiequiz. Op een dag vond ik een brief in het vakje waar mijn werkpost aankomt. Ik werd verwacht op het Nationaal Psychosociaal Centrum, over tien dagen, voor een algemeen psychologisch onderzoek. Dit zou als advies dienen voor het besluit of ik rechtens was langer op de arbeidsmarkt te blijven, waar het blijkbaar aardig toeven is.
De brief was afgetekend door het NPC, door mevrouw De Doncker, maar stak in een omslag van mijn werkgever. Aan Koen Vandezande stond erop, in het geschrift van onze personeelsverantwoordelijke. Ik zoek daar misschien veel achter, maar helemaal koosjer is dit toch niet. Eerst vroeg ik mij af of ik wel zou opdagen, daar bij het NPC, maar oordeelde dat ik mij niet nog meer miserie op de hals moest halen.
Ik heb mij ook al afgevraagd wie erachter zou kunnen zitten. Isabel, mijn directe collega, is het alleszins niet, zij is altijd vriendelijk tegen mij, ook al richt ze zelf niet veel uit. En voelt haar glimlach naar mij geforceerd aan.

Ik ging zitten want ik mocht van mevrouw De Doncker. Of ik moest, ik weet het niet, maar tot op dat punt was ik één en al collaboratie. Ze legde me het doel van het onderzoek uit, en het belang, mijn normale participatie aan het droeve arbeidsgebeuren stond op de helling, het was niet zeker of ik mijn geld zou kunnen blijven verdienen zoals ik het tot hiertoe deed. Nu ja.
Vervolgens nodigde ze me uit plaats te nemen aan de computer die op een tafel tegen de muur stond. Het programma bevatte verschillende testen die ik moest invullen om een rapport op te stellen van mijn persoonlijkheid. Op het scherm stond aangegeven dat een aanslag op de enter-toets volstond om te beginnen. Per koppel uitspraken moest ik kiezen welke het meest op mij van toepassing was. “Ik ben een doorzetter die tot het uiterste gaat om zijn doel te bereiken” of “In een nieuwe omgeving kijk ik altijd eerst hoe de groep functioneert om vervolgens mijn eigen positie te bepalen”.
De vraag zou beter geweest zijn: beschrijf jezelf in vijf regels, me dunkt, dan kan je zelf dingen naar voren schuiven, en nuances aanbrengen, maar zo was die test niet opgesteld. Ik onderwierp me die namiddag aan de logica van de breinartsen. Misschien genereert het computerprogramma wel een beschrijving van mezelf in vijf lijnen, op basis van mijn keuzes.
Ik begon aandacht te besteden aan de consistentie van mijn antwoorden. De beschrijvingen waartussen ik moest kiezen kwamen terug, in andere combinaties. Consistentie, daar draaide het in die test om. Consistente mensen zijn geloofwaardiger, en geloofwaardige mensen schoppen het verder. Dus als ik beschrijving A beter van toepassing vond dan beschrijving B, en B vervolgens beter dan C, dan zorgde ik ervoor in een andere combinatie A te prefereren boven C.
Al die tijd priemden de ogen van mevrouw De Doncker in mijn rug. Zij was blijven zitten aan haar bureau, werkte op haar pc, wat ze juist deed weet ik niet. Af en toe keek ik over mijn schouder; ik kon haar er geen enkele keer op betrappen mij aan te kijken. Maar ik weet zeker dat ze me in de gaten hield.
Na meer dan een uur was mijn test afgelopen. Ik moest niet langer aan die afgelegen tafel zitten, ik zat weer tegenover mevrouw De Doncker. Ze liet me naar een blad vol groene bolletjes kijken, die in wazige slierten tot rood verkleurden. Wat zie je erin, was haar vraag. Ik tuurde even op het boekenrek om te zien of er geen exemplaar tussenstak van Vormen van de Wiskunde, en nadat ik me daarvan vergewist had, dacht ik na over het antwoord. Eerst zag ik niets, maar de dame keek me indringend aan en ik kwam onder druk te staan. Aarzelend herkende ik een nijlpaard, en daarna vlotter een slang, een bliksem, een hoge brug, een panter en nog veel meer. Mevrouw De Doncker schreef elk antwoord van mij in vulpen op, onder mijn naam, Koen Vandezande, en ik voelde me ineens belangrijk. Ik mocht om het even wat zeggen, en ze vonden het de moeite om het op te schrijven. Tot ze me vroeg:
‘Leidt u een angstig leven?’
Ik zuchtte verontwaardigd: ‘Waaruit leidt u dat af?’
‘Alles wat u opsomt, boezemt angst in.’
‘Een nijlpaard? We zijn toch niet bang voor een nijlpaard!?’
‘Voor de westerse toerist in Afrika is een nijlpaard het meest dodelijke dier.’
‘Allez. Kijk, dat wist ik niet. Voor mij is een nijlpaard dus geen gevaarlijk dier.’
Maar terwijl ik het zei, werd mij duidelijk dat de andere dingen die ik opgesomd had wel angstaanjagend zijn. Ze moet die aarzeling in mijn stem gemerkt hebben, en keek me aan met een blik van I rest my case. De patstelling waarin ik verzeild geraakt was, enerveerde me, vooral ten aanzien van dat onduldbaar mens. Aan de overkant van de straat zag ik een deel van een polikliniek, waar gesluierde vrouwen arm in arm binnenliepen.
‘Nu doe je het weer!’ En ze pletste met haar hand op haar tafel, haar bureaulamp die aangespannen was op haar bureaublad, trilde ervan.
‘Wat?’
‘Naar buiten turen en niets zeggen.’
‘Wat bedoel je daarmee?’
‘Dat je dat daarnet op de trein ook deed.’
‘Oh, telt mijn gedrag op de trein? Had me dan toen verteld dat je in functie was.’
Ze zou zo niet beginnen.
‘Ik stel alleen vast dat er regelmaat in jouw totaal negatieve gedrag zit’, zei ze, duidelijker geïrriteerd. ‘Je bent al op je tenen getrapt als je de vorm van een treintafeltje niet juist ingeschat hebt.’
Ik keek haar strak aan en verstijfde. Na een eindje kon ik uitbrengen: ‘Hoe weet je dat?’ Ze wist dat ze te veel gezegd had en keek wat ontdaan naar haar bureaublad, een ouderwets groen dat inktdruppels opzuigt, maar bij haar zat er geen spatje op, een biljartlaken zonder blauwe krijtvlekken.
‘Mijn vader vertelde het me.’
Ik verborg mijn woede. Haar vader, die halvegare wiskundige die treinreizigers de kapstokken injaagt, is ineens bevoegd om over mij verslag uit te brengen!? Wie zat nog in het netwerk dat mij bespiedde? Hoe lang werd ik al gade geslagen? En door hoeveel mensen? Het waren allemaal vragen die door mijn hoofd sprintten. Ik ben misschien wel paranoïa maar dat wil niet zeggen dat ik niet achtervolgd word. IJzig kalm zei ik haar: ‘Je bent mij een uitleg verschuldigd. Ik vertrouw deze zaak voor geen haar.’
‘Och, ik zag mijn vader toen hij samen met jou de trein uitkwam, en ik zei hem dat jij zonder reden kwaad geworden was, en hij vertelde me wat hij voor had met jou. Het hele voorval. En uur later kom je mijn bureau binnengewandeld. Goed?’
De uitleg van de tante klonk heel geloofwaardig. Ze schreeuwde het me verontwaardigd toe. Mijn vonnis zal geveld zijn, vrees ik.

*

Met Koen werken is echt ondraaglijk. Het ergst van al is nog dat hij schouderklopjes krijgt van onze baas, terwijl ik, als ik al aandacht krijg, het met een uitbrander moet stellen. Of hij komt met de onbenulligste taken af. Isabel, kan je eens dit, Isabel, kan je eens dat. Altijd prutswerkjes. Hij moest eens weten wat het voorstelt elke dag met Koen opgescheept te zitten, hoe hij het bloed van onder mijn nagels doet koken, hoe vaak ik een situatie moet rechtzetten die hij helemaal fout liet lopen. Hij is capabel, zeker, dat wil ik niet zeggen maar hij functioneert niet in groep. Hij zit verkrampt op zijn stoel, het is of hij bang is dat iemand zijn werk gaat afpakken, of dat iemand hem iets op de nek gaat schuiven, of nog iets anders. Zoiets, dat is chaos voor hem, daar kan hij niet mee om.
Koen is iemand ... hij moet geholpen worden, er is een hoek af. Hij kan hier niet blijven. Gelukkig heb ik een goed contact met Guy De Doncker, de personeelsverantwoordelijke, die heeft een boon voor mij. Ik heb hem al uitgebreid verteld over Koen. Hij geeft mij gelijk, Guy, hij heeft Koen bij zich gehaald en zei achteraf: ‘Koen was zo op zijn hoede, dat is niet meer normaal, die is compleet paranoïa.’
Hij heeft gebeld naar iemand van Koens vorige firma en is aan de weet gekomen dat er daar ook wel eens problemen waren, dat Koen best functioneerde als hij alleen mocht werken. Dat is nu net wat ik bedoel.
Guy gaat Koen laten onderzoeken want hij zegt dat zulke mensen eigenlijk niet zouden mogen werken. Ik denk dat dat beter is voor Koen ook, dan kan hij thuis zitten, op zijn gemak. Zoals dat nu loopt kan het niet blijven duren; Koen zal er op een goeie dag aan onderdoor gaan. Het is beter voor hem. Hij zal dan wel minder verdienen, maar hij zal genoeg krijgen om een comfortabel leventje te leiden, zonder zorgen. Het is beter voor hem. Guy’s vrouw werkt op het Nationaal Psychosociaal Centrum, zij zal het ook wel zien.

1 Reacties:

Met die inspiratie zit het wel snor, Max!

Het station deed mij denken aan dat van Waregem of was het Deinze? 

Posted by catcher
@ 11:20 p.m.



 

:
:
:

BloggerHacks

<< Home