maandag, december 06, 2004

Auw, stoppels

Auw, stoppels, en daar ook, de duim botst erop als hij Koens onderkaak afgaat. Hij voelt of er nog plekjes zijn die niet goed geschoren zijn. Langs zijn kin is er nog een, daar heeft het mesje het moeilijk met alle bochten. In bad scheren, Koen doet het altijd, maar zonder spiegel krijgt hij nooit alles weg. Ik moet zien dat ik die sprieten nog afdoe voor ik vanavond de deur uitga, neemt hij zich voor, want een tiep die zich niet kan scheren kan zeker geen vrouw opdoen.

Ondertussen loopt zijn computer vast op een of andere flash-animatie. Hij vloekt: tegen morgen wou hij de toegangen op het netwerk van de nieuwe medewerker definiëren en dat zal nu niet meer lukken. Waarom moet ik tijdens mijn uren altijd zitten surfen, sakkert hij. Hij was van plan over een kwartier het werk te hernemen. Vooraleer zijn computer gerepareerd zou zijn is de middag om. Hij pakt de hoorn van zijn telefoontoestel en belt.
- De helpdesk. Steven.
- Koen Vandezande hier. Hey, geef eens Rudi.

Koen doet kortaf. Het ligt niet in zijn aard maar hij weet dat hij het niet beleefd moet vragen. Als hij kortaf doet, dan stellen ze geen vragen, of geven geen opmerkingen, van in de stijl van, je kan Rudi de volgende keer bellen op zijn directe nummer, heb je iets om te schrijven?
- Rudi, hoe is het?
- Wel, ik zit hier nog altijd. Als dat goed is, of slecht, ik weet het niet, zeg jij het maar.
- Goed zeker. Ik weet niet. Het kon erger. Ge kon liggen vergaan van kanker aan de pancreas. Of erger nog, aan uw prostaat. Maar ge zit nog op uw stoel. Te werken. Productief.
- Ja, ja, da’s waar. Het kon nog veel erger. De computers zoemen rond mijn kop. Heel de dag. En ik mag werken. En vanavond eten uit de diepvries warmen voor vrouw en dochter. En afwassen. Alhoewel, dat moet ik niet doen, dat doet Rita. En zagen. Zeg het eens, waarvoor moet ge mij hebben?
- Mijn computer zit vast. Vast in de modder.
- En daar moet je mij voor hebben?
- ‘k Weet het, ge had liever gehad dat ik u belde met mijn existentiële angsten, met mijn metafysische vragen, ...
- Existentiële vragen!? Gij!? Gij weet nog niet eens dat ge bestaat.
- Rudi, je pense donc je suis. Cogito ergo sum. En in het Hongaars ... het onstnapt mij nu even.
- ’t Is al goed, onnozelaar. Waarom begon gij nu over uw existentiële angsten?
- Ik zei gewoon dat gij liever had gehad dat ik je belde over mijn metafysische problemen, omdat gij dan vanuit uw rijke levenservaring kon spreken, en mij overdonderen, en mij al mijn vragen als onbetekenend doen zien. En dan had gij u goed gevoeld, en ik mij een beetje beter. Maar ’t is gewoon dat mijn computer vast zit.
- En die andere hier op de helpdesk, kunnen die dat niet oplossen?
- Hey, die ploerten blijven van mijn pc. Als ze er al willen aankomen. Meestal luisteren ze aan de telefoon naar wat er scheelt, en dan zeggen ze, heb je al eens de stekker uitgetrokken en heropgestart. Ik doe dat dan, braaf, lijk dat ze mij zeggen. En ’t werkt dan nog niet. Natuurlijk niet, de stekker uittrekken, wat is dat nu voor oplossing? En dan moet ik terugbellen, en dan neemt er een andere de telefoon op, en dan moet ik alles opnieuw uitleggen. Zo drie keer, en dan maak ik mij kwaad. En dan sturen zij iemand, een sukkel. Hey, kunt gìj niet een keer komen zien? ‘k Ga koffie gereed zetten, en ik heb suikerklontjes. En ge zijt er dan nog een keer mee weg.
- ’t Is goed, zagevent, ik kom af. Trouwens, ik dacht dat gij zelf computerspecialist waart.
- Rudi, ik ken niets van Windows. Ik heb mij alleen een beetje Unix geleerd omdat ik met mijn soft diploma geen job wou op kap van de belanstingbetaler, op uw kap, en nu vraag ik u, op mijn knieën om eens iets terug te doen. ’t Is toch niet teveel?
- ‘k Weet wel niet of dat hier, op de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen een groot verschil maakt. Wij zijn zelf halve ambtenaren.
- Halve garen?
- Halve ambtenaren!
- Ah! Nee, serieus, ’t is een waar woord dat gij spreekt, ‘k zal mij gaan bezinnen, als ik eens vijf minuten tijd heb. Maar kom toch alstublieft gewoon mijn computer repareren.

Rudi gooit bruusk de telefoon neer. Koen weet dat hij niet boos is. Hij hoorde hem lachen als hij aan het sakkeren was. Koen praat graag met Rudi. Ze geven alle twee af op vanalles. En ze lachen. En ze nemen mekaar niets kwalijk. Ze kunnen op mekaars kap zitten. Het zijn twee timide jongens, maar als ze bij elkaar zijn kunnen ze een grove bek opzetten, zijn wie ze willen zijn.

De computerpanne is een kleintje voor Rudi. In nog geen tien minuten heeft hij de klus geklaard. Rudi ontwerpt geen software, dat kan hij niet, hij lost enkel de computerproblemen op. Het is zijn manier van de grote meneren, ‘de knoeiers die soft schrijven’, te wraken. En in zijn bescheidenheid is hij tevreden waar hij zit. En zeker nu bij Koen.
- Hebt ge over de films gelezen waarover ik u gemaild heb?
- Rudi, die films! ik wil die titel zelfs niet meer uitgesproken horen. Ja, ik heb erover gelezen. Die jaren tachtig-films die gij met veel moeite op eBay gevonden hebt, jongen, die films zijn complete kitch. Zo pompeus als de muziek van Queen, maar nog grotesker, met nog meer luchtgitaren.
- Hahaha. Hoho, hey, er is niks mis met een luchtgitaar. Er is nìks mis met een luchtgitaar! Ge moet een keer naar Led Zeppelin luisteren, ge zult rap staan tokkelen op snaren die ge niet kunt zien.
- Led Zeppelin!? Jongen, gij, gij zijt fout bezig. Gij moet dringend een keer uw nekspoiler laten afknippen, gij gaat daar nog problemen mee krijgen.
Rudi draait op Koens bureaustoel wat heen en weer. Het werkt wat op Koens zenuwen maar hij zegt er niets van.
- Heel goeie films. Echt. Ik ga ze u een keer meegeven. Ge gaat een keer weten wat dat is, film. Film, dat is geen Pulp Fiction, hee.
- Hey jongen, ik wil nog niet dood aangetroffen worden met uw films.
- Hahaha. Waar is mijn koffie trouwens? Je zou hem gereed zetten.
- Ik ga direct uw koffie halen. Vertel eens van uw reis. Ge ziet zo bruin.
- We zijn naar Kreta geweest, voor een week. ’t Hotel was poepsjiek, een wit gebouw op een rotsklif, met zicht op de zee, die twintig meter lager lag.
- Ge zijt met heel het gezin geweest?
- Met vrouw en dochter. Van de dochter hebben we overigens geen last gehad, er was kinderanimatie. Mijn vrouw en ik waren bang dat ze nog te jong was daarvoor, ze is nog maar drie, maar de juffrouw van de animatie heeft er haar speciaal mee bezig gehouden. We hebben haar een flinke fooi gegeven op het einde. ’t Was trouwens een schoon poepke, die animatrice, ze zou u bevallen zijn.
- Ik hoor het al, gij hebt weer naar de poepkes gekeken.
- Schoon poepkes, goh, ge had dat moeten zien! Ik heb mijn zonnebril niet afgedaan. En die mode van de strings, ik kan mij daar volledig in vinden. Zo een smal koordeke tussen die billekes. En als ze dan gingen, van de ene kant van het zwembad naar de andere kant. Ge had dat moeten zien!
- Zwijg jong! Ik zit hier ook maar achter een bureauke, overdag denk ik niet aan zulke dingen. Proberen. Maar ge waart moeilijk weg te slaan van het zwembad, ga verder.
- Ja, mijn vrouw wou weer van alles doen. Dingen gaan bezoeken en zo. Ik zei nog, wat is er hier mis met het zwembad, we kunnen hier drinken wat we willen, ’t is inbegrepen in de prijs. Maar zij, ze is er twee middagen alleen op uit geweest. Cultuur, godbetert. Ja, ruïnes. Een hoop stenen. Mij niet gezien. ’t Waren fijne middagen, dat, die mijn vrouw weg was. Ik kon nog ongegeneerder kijken. Het zwembad was zo mooi. Geen rechthoekig geval, hee! Nee, een scheefgetrokken achtvorm, lijk een vijverke. Als was het natuurwater.
- Ge kon toch in de zee gaan zwemmen, ’t was niet ver.
- Nee, de zee was niet ver. Ge kon met de trappen die rots naar beneden gaan, en dan was er een klein strandje, en uw zee. Maar dat heb ik niet gedaan.
- Rudi, ge gaat nu toch niet vertellen dat ge niet in de zee zijt gaan zwemmen?
- Nee, alleen maar in het zwembad. En dan nog. ‘k Heb niet gezwommen, alleen als ik te warm kreeg ging ik in het water. Efkes, vijf minuutjes maar. En dan terug naar mijn ligstoel. Mij laten drogen in de zon. En nog een cocktail bestellen. Alles was inbegrepen in de prijs, ge mocht cocktails drinken zoveel je wou. Ik heb ze eerst allemaal geprobeerd. De White Russian beviel mij het meest. En dan heb ik alleen nog maar White Russians gedronken. Ik moest maar een keer met mijn hand zwaaien of de ober wist dat ik een White Russian wou. Ik kan nu geen Witte Rus meer zien, ik heb er gedronken voor de rest van mijn leven. Maar van drinken gesproken. Mijn koffie is hier nog altijd niet.
- Hey, rustig Rudi. Ge moet zo vies niet kijken, gij gaat uw koffie krijgen. ‘k Ga er al achter. Ge weet dat ik u graag zie. Wat zou gij dan geen koffie krijgen?
- Ga jij niet op reis?
- Jaja, ik trek er weer met de rugzak vandoor.
- Naar welke godvergeten plaats dit keer?
- Ik weet nog niet juist, het zal Afrika zijn.
- Naar Marokko?
- Nee, dieper, naar het echte Afrika. Naar de Congo, echter kan niet.
- Naar de zwetjes.
- Naar de hele zwette. Geen melk in de koffie.
- Zie maar dat je daar geen ziekte opdoet.
- Aids? Of wat bedoel je?
- Ja, aids, dat ook. Maar je gaat wel verstandig genoeg zijn om te weten dat je van die zwarte folies moet blijven. Nee, ik bedoel malaria en zo. Of ebola!
- Die microbekes daar, ik heb er geen bang van. Ik kan ze niet zien, ik ben niet bang voor wat ik niet kan zien.
- Wat gaat ge daar gaan doen? Maniok stampen?
- Hey jongen, een beetje respect voor die gasten daar. En een beetje respect voor mij. Ik ga daar gaan proeven van het echte Afrika. Van dans en van zang.
- Wat zijt gij eigenlijk, ‘Koen Vandezande’ past niet echt bij uw kroeshaar en zwart velleke?
- Ik ben een hele zwette. Ik ben in Kivu geboren, schijnt het, in Kabare, zo staat op mijn identiteitskaart. Mijn echte naam staat daar niet op. Ik kreeg de naam van mijn ouders. Van mijn adoptie-ouders. Maar ik ben van Congo. ’t Is daarom dat ik nu naar Congo ga.
- Voor de prijs dat gij naar Congo vliegt, blijf ik een week in een sjiek hotel in Kreta, cocktails à volonté. ‘k Zou toch een keer nadenken als ik u was.
- Rudi, zo week aan een zwembad, da’s niks voor mij. Na een dag zou ik mij stierlijk vervelen. En die strings, ik ben daar nog zo zot niet van. Dat is te. ’t Is lijk de videoclips op MTV. Vroeger zag je een keer een schoon mieke in een clip, nu staan er daar twintig geile negerinnen met nauwelijks kleren aan. Om u van een meiske te doen dromen, moeten ze zeggen, hier, dat is de ware, en er geen twintig tegelijk tonen. Dat gaat niet. En dan staan al die grieten in de rij voor een lul van een rapper. ‘k moet zo geen madam hebben. En ook geen met een string rond een zwembad. En daarbij, die zouden toch niet omzien naar mij. ’t Is niet dat ik zo een lelijkaard ben, maar ‘k heb daar de gestes niet voor. Nee, geef mij maar mijn rugzakse.
- Rugzakske? Wat dat gij nodig hebt is een lange stok, met daar langs achter een geknoopte keukenhanddoek aan, met daarin al uw bezittingen, zo lijk Robert en Bertrand, een rode met witte bollekes. Gij moet het weten. Mij krijgt ge niet overtuigd van uw tocht naar de zwetjes, maar ik ga u niet tegenhouden.
Als Rudi terug op zijn bureau is, belt hij Koen opnieuw. Hij heeft klachten.
- Zeg, wat is dat daar met die toiletten bij jullie?
- Hoezo? Ik weet van niets.
- Stinken! Jongen, dat is niet te harden. Ik kon bijna niet schijten van de stank. Er moet bij jullie op het departement iemand rondlopen die volledig vort is vanbinnen.
- Jongen, echt, ik zou het niet kunnen zeggen. Ik ga daar nooit schijten. Ik wacht tot ik thuis ben.
- Hoe, gij gaat daar nooit kakken? Houdt gij dat allemaal op? Dat kan niet gezond zijn.
- Gezond of niet, ik kan daar niet kakken. Ik ben al vies van de brillen van de wc’s daar. Maar vooral, met die deurtjes die open zijn langs onder, en al dat volk dat daar binnen komt, ik zit daar niet op mijn gemak. Ik wacht tot ik thuis ben. Daar kan ik in alle rust mijn ding doen.
- Maar ge moet toch soms pissen? Of hou je dat ook op?
- Pissen, ja. Maar vooraleer ik het toilet binnen ga, adem ik eens diep. En dan gooi ik de deur open en adem niet meer tot ik buiten kom.
- Hey, hoe lang kunt gij uw adem wel inhouden? Ik zou u graag een keer zien buiten komen met een bloedrode kop.
- De vraag is niet hoelang ik mijn adem kan inhouden, Rudi, maar hoe rap ik kan pissen, that’s the question.
- Hey, ge moet er Shakespeare niet bijhalen, bij uw vuile klap.
- Shakespeare, Shakespeare was zelf een voos manneke, een potter.
- Ja? En hoe weet gij dat de William voos was? Heeft hij het u verteld als hij op de koffie kwam?
- Rudi, grote geesten denken gelijk.
- Hahaha. Shakespeare en gij, grote geesten!
- Let maar op, Rudi, ge zoudt nog kunnen verschieten.

0 Reacties:

:
:
:

BloggerHacks

<< Home