dinsdag, november 02, 2004

Terug naar Lago

Zengend is de hitte. Elke keer ik inadem, voel ik hoe mijn luchtpijp geschroeid wordt. Ik ben al twee dagen niet geschoren, zit verdoofd door uitputting op mijn paard. De warme rug van het dier wiegt langzaam en elk been wordt achtervolgd door een stofwolk. De loop van mijn geweer moet gloeiend heet zijn van de zon en ik ben zuinig op het warme water in mijn drinkbus: ik drink alleen om mijn mond vochtig te houden, dat mijn tong niet tegen mijn verhemelte gaat plakken.
Langs het pad voeren de cactussen een eigenaardig schimmenspel voor mij op, en lokken associaties uit in mijn kokende hersenen, associaties, en herinneringen waarvan ik niet wist dat ze nog in mijn hoofd huisden. Ik weet nog hoe ik met mijn kameraadjes steentjes gooide in de richting van Mickey the cripple, als die in de late namiddag in de schaduw voor zijn huis zat. Kleine kiezelsteentjes die meestal niet ver genoeg reikten. Toch doken we na elke worp lachend weg achter de hoek van het houten huis. Tot Tom, mijn broertje, een eivormige kei had genomen, die was te groot, daar gooi je niet mee, en er Mickey’s hoofd mee geraakt had. We waren opnieuw achter het huis gedoken, maar er was geen gelach. Iedereen zweeg, iedereen ging naar huis. Tom leek nog het minst van al onder de indruk, zoals hij star voor zich uit staarde en niets zei. Mickey was niet gewond, Mickey zat de volgende dag weer op zijn stoep.
Over Mickey leerde ik meer van Joe. Met mijn handen in mijn zakken, het hoofd gebogen, drentelde ik in Lago. Het was zaterdagavond en mijn ouders zouden weer gaan tieren, voor uren. Mijn vaders werkweek zat erop en hij wou naar de saloon, hij wou vergeten. En mijn moeder wilde dat zijn weekloon thuisbleef, met een loon van een smidsknecht was het al moeilijk genoeg de eindjes aan elkaar te knopen. Het huis werd te klein voor mij en die avond glipte ik weg. Ik was dertien en zag het leven als iets ellendigs. En toen kwam Joe kwam naast me lopen. Ik kende hem niet. Ik had hem al een paar keer gezien en telkens had zijn haar mij verwonderd, het waren vele weerborstels die samen op zijn hoofd geplakt waren en die hem een zeer stuurse aanblik gaven.
Joe zei eerst niets, zoals hij naast me was komen lopen, ook met zijn handen in zijn zakken. Ik wist niet goed of ik iets moest zeggen. Of ging hij het woord nemen. Ik heet Joe, zei hij. Meer volgde niet onmiddellijk en ik deelde hem mijn naam mee. Weer was het even stil. We waren geen echte bondgenoten, toen nog niet. Joe wou als een volwassene praten met vreemden ’s avonds, maar was nog te jong voor de saloon en bijgevolg veroordeeld tot de straat. Eigenlijk hoorde ik niet bij hem, ik ontvluchtte een simpele ruzie. Maar het voelde goed bij iemand van enkele jaren ouder te zijn, en niet behandeld te worden als een kind. Joe vertelde me dat hij wees was, hij was nog niet lang geleden in Lago beland en kluste bij Clive, de timmerman, waar hij in het magazijn mocht slapen. Hij stelde me voor samen onder het afdak te gaan zitten, hij was het wandelen moe.
Hij nam plaats op het kleine stapeltje brandhout dat er lag, ik ging op de grond zitten, gericht naar hem. De schemering van de nacht belichtte enkel de rechterhelft van zijn gelaat. Ik zag het litteken onder zijn oog en hij ontstak met veel vertoon een sigaar die hem de mogelijkheid gaf sierlijke gebaren te maken. Aan mijn linkervoet lag een takje van ongeveer vijftien centimeter, ongeveer een sigaar, en ik zat daaraan te lurken, de bewegingen van Joe imiterend. Als Joe kringetjes rook blies, tuitte ik mijn lippen net zo, en ademde in snukjes uit. Bij mij geen wolkjes, al zag ik ze zo voor mij. We praatten over de mensen in de stad en ik kon er enkele nabootsen, wat Joe aan het lachen bracht. Joe wist echter veel meer over hen te vertellen.
Charles, de eenogige wapenhandelaar, die kende ik ook. Ik liep er altijd voor weg, als hij me plots aankeek, ik die de geweren in zijn etalage in mij opnam. Ik liep weg, verschrikt door dat ene oog dat keek en dat andere oog, dat valse, dat niet bewoog in het boze gezicht van Charles. Joe beweerde dat Charles de beste schutter van de stad was. Op een dag, en hij trok aan zijn sigaar, op een dag was Charles zich boven aan het verkleden en hoorde de voordeur dichtgaan. Dat ging heel zacht maar het scharnier schuurde. Hij keek naar buiten en zag zijn vrouw bepakt vertrekken, aan de zijde van een andere man. Charles haalde een rifle uit de kast, opende het raam, en schoot zijn vrouw in de rug, recht in de hartstreek. Haar minnaar was snel weggedoken, zijn liefde kon sterven zonder hem. Hij dacht waarschijnlijk dat Charles het op hem gemunt had. De schutterskwaliteiten van Charles in acht genomen was dat uitgesloten. Charles had gewoon zijn vrouw veroordeeld. De meeste mannen zouden het op de minnaar gemunt hebben, zei Joe, maar als je er even over nadacht, was het logisch wat Charles gedaan had. Hij klopte zijn sigaar af.
Misschien, vroeg ik, was ze kunnen ontsnappen als ze het scharnier geolied had. Misschien, had Joe geantwoord, na een poos. Hij doofde zijn sigaar in de aarde en gooide het stompje weg. Ik deed hetzelfde met mijn stukje hout. Dat bevatte geen vuur dat platgesmoord moest worden, maar wat maakt dat uit, als iemand een noodzaak voor zijn handeling kan bedenken, dan voert hij ze uit, onafgezien van hoe een objectieve toeschouwer er mag tegen aanzien.
Mickey the cripple had vroeger een grote boerderij die veel werk met zich meebracht, sneed Joe een ander sujet aan. Maar elke week, de woensdagnamiddag, zat hij in de kruinen van de hoge bomen om zijn huis. Die moesten gesnoeid. Elke week. Zijn vrouw mocht staan roepen dat hij op het land moest, hij bleef zitten, daar hoog boven alles, onderweg naar de hemel. Mickey kapte af en toe een tak. Niet veel. Er viel niet veel te kappen, elke week, bomen groeien niet zo snel. Het was eigenlijk stom van Mickey. Zeer stom, want op een dag is hij uit een boom gevallen, een tak had het onder zijn gewicht begeven. Zijn vrouw had de klap gehoord en was naar buiten gerend. Ze had hem de huid vol gescholden. Toen hij daar lag. Mickey is de rest van zijn leven kreupel gebleven.
De avond met Joe eindigde niet onder het afdak. Joe was iets anders van zin. Zijn sigaar was amper op of hij bedacht een plan. We wandelden samen langs de saloon, waar de muziek en de stemmen tot op straat te horen waren, en hij stak van wal. Aan het zadel van een van de vier paarden hingen twee revolvers. Als ik die eens zou halen? Hijzelf zou op de uitkijk staan. Als er iemand zou passeren, zou hij met zijn hielen klikken, en dan moest ik snel weg wezen. Maar als er niemand opdaagde, moest ik de revolvers meenemen, ik kon ze wegdraaien in de sleppen van mijn sjofele hemd. We wandelden nog tweemaal voorbij de saloon, om alle voorbereidingen te treffen.
Het was net lang genoeg voor mij om te gaan twijfelen aan de onderneming, maar ik had toegezegd en durfde niet terug. Joe ging op de uitkijk staan, tegen de deur van de schrijnwerkerij waar hij werkte, schuin tegenover de saloon. Ik ging naar de paarden, onopvallend, met mijn handen in mijn zakken, zoals Joe me opgedragen had. Buiten was het donker en er was geen kat op straat. Het paard dat ik moest bestelen, werd onrustig van mijn aanwezigheid, het ging wat dansen en brieste een beetje door zijn mond. Ik voelde mijn hart kloppen, maar mijn handen trilden niet. Ik fluisterde zachtjes tegen het paard dat het zich rustig moest houden en aaide het. De revolvers kwamen makkelijk los, ze waren enkel met een riempje bevestigd. Toen ik terugkeerde, zag ik dat Joe niet stond waar hij moest staan volgens onze afspraak.
Plots voelde ik een hand op mijn schouder. Het hand was stevig en toen ik me omdraaide, zag ik een boom van een kerel voor mij. Die trok me mee in de saloon. Ik ondersteunde de twee revolvers in mijn hemd, moest ik ze los laten, dan zouden ze op de grond vallen. Ik zie mij daar nog staan, in het brandpunt van de saloon, naar de grond te staren met in mijn hemd twee revolvers. De reus naast hem nam met luide stem het woord, de pianist stopte met spelen en alle aanwezigen, een twintigtal schat ik, moesten wel kijken. Laat eens zien, jongen, voor ons allemaal, wat je daar van mijn paard gepikt hebt. Ik toonde de schietijzers, schaapachtig, en keek daarbij de kroeggangers aan. Mijn vaders blik doorboorde me. De reus nam zijn geweren terug en vroeg spottend raad over wat hij moest doen met me. Mijn vader schoot vooruit, gaf me een klap zoals ik er nooit meer een gekregen heb en stuurde me naar huis waar ik van mijn moeder nog een rammeling kreeg, al wist ze niet wat er gebeurd was, ze sloeg me omdat ik zo lang weggezeten had, slagen die meer voor mijn vader dan voor mij bedoeld waren.
Aan Tom heb ik die nacht verteld over Joe. De mislukte diefstal liet ik achterwege. Tom had zwijgend geluisterd naar mijn gefluister in de kleine donkere slaapkamer. Of niet, hij had net zo goed kunnen slapen. Dat wist je nooit bij Tom. Van mijn broer heb ik nooit hoogte kunnen nemen. De jongen keek zo onverstoorbaar voor zich uit, zei haast niets.
Joe was verzot op Tom, altijd geweest. Ik heb ze aan elkaar voorgesteld, een zondagnamiddag, als onze ouders wat bijsliepen. Tom en ik hadden onze beste kleren aan, Joe zat in zijn zelfde plunje van elke dag. Ik bleef de link tussen de twee, de wikkel rond twee grotere persoonlijkheden. Tom zei nooit iets en ik voelde me op de een of de andere manier zijn tolk, zijn woordvoerder. Als Tom zweeg, dacht ik ook soms hij dat hij niet begrepen had wat Joe verteld had, en ik verhelderde. Waarschijnlijk is dat niet nodig geweest, waarschijnlijk heeft Tom altijd alles begrepen. Tot de laatste avond.
Enkele jaren later was Joe een volwassen man geworden. Een jong exemplaar weliswaar, maar hij hoorde bij de wereld. Tom en ik niet, wij waren nog kinderen. Joe was in die tijd aan de deur gezet bij de timmerman, er verdwenen te veel nagels in het magazijn waar hij sliep. Joe ontkende de aantijgingen. Maar hij stond op straat, hij had geen dak boven zijn hoofd en hij was er de man niet naar om zijn leven lang arm te blijven. Hij wou Lago verlaten, maar niet zo. Hij had veertien goudstukken, wat hij niet genoeg vond en dus kwam hij bij ons terecht. Joe had een plan dat we samen zouden uitvoeren. Tien kilometer uit de stad was een paardenfokkerij. De dagen voordien was Joe die verschillende keren gaan verkennen, onder het mom dat hij een paard wou kopen. Joe wou een paard stelen. Joe wou drie paarden stelen.
Hij leefde toen in de rotsheuvels buiten Lago. Met Tom zocht ik hem daar elke middag op en dan zaten we gedrieën in de schaduw van een rots, urenlang. Joe stak steevast een sigaar op en liet die rond gaan. Tom zei zoals gewoonlijk niets. Hij rookte met zoveel gratie dat zijn leeftijd niet afstak bij de sigaar, en luisterde.
De paardenroof was vrij simpel van opzet. Naast het woonhuis van de fokkers was een stal waarin zadels lagen. Via het houten raampje konden we in de stal. We zouden daar drie zadels nemen. De paarden daar lieten we gerust, want als we een paard van de stal naar buiten zouden loodsen, dan konden de fokkers dat horen. Op het weiland honderd meter verderop zouden we drie jonge paarden zadelen en ervanonder muizen.
Ik herinnerde me de gerateerde diefstal bij de saloon, waarvoor ik alleen opdraaide. Ik had eruit geleerd en was op mijn hoede. Ik wou weten wat mijn deel van de buit zou zijn, en het deel van Tom. Dat Joe met de paarden zou vertrekken, dat wist ik, dat vormde zijn startkapitaal. Maar wat zat erin voor Tom en mij? Joe beloofde ons elk vijf goudstukken en daarmee ging ik akkoord, op voorwaarde dat Joe de zadels uit de stal zou halen. Mijn broer en ik zouden wachten aan de omheining. Bij de saloon was het gevaar voor mij geweest, geen twee keer. Joe kon niets anders dan akkoord gaan.
Ik zie nog hoe Tom tegen het hekken stond op een strootje te kauwen en zei niets. Hoe kan hij nu zo ijzig kalm blijven, vroeg ik me af. Zelf liep ik het pad vanwaar Joe met de zadels zou komen meermaals een tiental meter op, en staarde in het duister of ik niemand zag komen. Joe blijft lang weg, niet, vroeg ik mijn broer. Mijn vraag was niet rethorisch van opzet maar bij mijn broer werden al mijn vragen rethorisch. Een antwoord kwam er nooit.
Mijn ongeduld werd gebroken door een gekerm uit de nacht, vergezeld van een gebrom. Joe dook voor ons op, zonder zadels en met een grote hond die hem gedurig beet. Haal dat beest van mij weg, riep hij. Ik zocht om me heen naar een grote stok. Even, tot ik mijn broer op de hond af zag gaan en het beest tegen de grond legde met een welgemikte trap tegen de kop. De hond probeerde nog overeind te geraken maar was te gewond. Joe en ik stonden te kijken hoe hij lag te sterven, een straaltje bloed kwam uit zijn oor, tot we opgeschrikt werden door een geweerschot en geroep. Waarschijnlijk was dat de paardenfokker die uit zijn bed was geraakt.
We keken elkaar vlug aan en sloegen op de vlucht. In volle bewondering zagen we Tom met een ongezadeld paard over de omheining springen. Hij vluchtte voor ons uit, in snelheid, tot het paard ging tegenstribbelen. De witte hengst trok meermaals zijn rug samen, om zijn berijder eraf te krijgen. Zonder succes, hij had de verkeerde klant op zijn rug. Als iemand in staat was om dat wilde paard te beheersen, dan was het Tom. Tom had zich vastgeklemd aan de manen van het beest en had dat vastberaden trekje om zijn mond. Joe en ik merkten wel dat Tom het paard niet echt meester was, daarvoor moest hij zich te vaak gaan vastknellen aan de hals van het paard, maar hij bleef zitten. En nadat het paard een eindje geprobeerd had Tom kwijt te geraken, hernam het zijn galop. Tom rende voor ons uit en we volgden hem, veel trager natuurlijk, wij moesten zelf lopen.
Het lopen viel goed mee, zolang we liepen hadden we geen probleem. Het was toen we de fokker al een eindje niet meer hoorden en we het hollen stopten dat we kapot waren, we konden de eerste minuten zelfs niet meer gewoon stappen. Maar nadat we eenmaal op adem kwamen, wandelden we verder, en overliepen wat fout was gelopen. Het was als Joe met de zadels uit de stal kwam, dat de hond hem te pakken kreeg. Zoveel lawaai maakte hij niet, hij beet meer dan hij blafte, maar Joe kon het beest niet schieten omdat hij vreesde dat de bewoners van het huis wakker zouden worden. Dus was hij teruggerend maar het beest was hem blijven volgen en liet niet af te bijten. We bleven erover nakaarten, ons bevragend wat we anders hadden kunnen aanpakken, tot we op het lijk van Tom stootten, zijn schedel kapotgebarsten op een stuk rots. Het paard was zijn berijder toch kwijt geraakt. Joe verliet Lago die nacht. Ik bleef alleen achter.
Joe koos voor een brute start in het echte leven. Hij kon niets. Hij had wat leren timmeren, zonder goed genoeg geworden te zijn om daar zijn professie van te maken. Ik had op dezelfde leeftijd van negentien Lago verlaten, ook met niets. Maar ik kon iets. Op mijn achttiende had Charles de wapenhandelaar de pijp aan Maarten gegeven. Scott, de eigenaar van de winkel, had als sherrif van Lago geen tijd om zelf de geweren aan de man te brengen en had mij gevraagd. Misschien had hij gezien dat ik altijd veel interesse had voor het wapentuig. Misschien vond hij niemand anders die het voor zo weinig geld wou doen want het loon lag werkelijk zeer laag.
Veel geweren heb ik niet verkocht, de winkel was bijna nooit open. Ik ging schieten, even buiten Lago. Ik oefende met revolvers maar het waren de lange geweren die omwille van hun precisie mijn voorkeur wegdroegen. Twee kogels had je maar, en daarmee moest je de klus klaren, ik hield van het concept. Ik werd een betere schutter dan mijn voorganger Charles. Hoe ik dat weet? Ik vond in een schuif van de winkel een schriftje waar hij dag op dag zijn schietoefeningen bijhield. Ik wist hoe vaak hij raak schoot van op tien, twintig en dertig meter. Het was het mooiste jaar uit mijn leven.
Tot de sheriff zag dat hij toestak aan mij, hij stuurde me de laan uit. ik verliet Lago, haveloos, maar ik kon schieten als de beste. En aan de weinige uren dat ik de winkel open had gehouden, had ik interessante kennissen, schorremorrie overgehouden. Ik beschikte over een klein netwerk van mensen die geweld kochten, een netwerk dat geleidelijk groeide en dat mij altijd het werk geleverd heeft om in mijn leven te voorzien. Ik heb me nooit moeten afbeulen als mijn vader.
Vijf dagen geleden dronk ik de ganse namiddag whiskey in een vervallen saloon waar ik de enige gast was. Ik nam me voor ander werk te gaan doen, ik wist nog niet wat maar ik voelde me te oud om verder te gaan met wat ik deed. Mijn reacties worden trager en sinds kort slaat mijn rechterhand soms aan het trillen, zomaar, het is dan geheel onbruikbaar.
Twee mannen kwamen de saloon binnen en bestelden bij de gebochelde dienster whiskey. Het waren mannen met een cylindervormige hoed, heren. Hun gezichten kwamen me bekend voor, maar ik kon ze niet thuisbrengen. Dus rookte ik rustig mijn sigaar verder. De twee bestelden nieuwe whiskeys, drie deze keer, één was voor mij. De bult zette mijn glas whiskey voor. De twee anderen keken naar mij, ik wist dat ze iets wilden. Kroop er wel niet juist een spin van tussen een barst in de toog uit, net naast mijn glas. Ik nam het glas op, perste de spin en sloeg mijn zoveelste drankje achterover, terwijl het lijk van dat vieze beest nog aan de bodem van mijn whiskey plakte, ik zag het er hangen. Nooit smaakte die goddelijke drank mij minder, maar het maakte wel indruk, ik zag hun dwaze bakken openvallen.
Komen jullie terzake, spoorde ik hen aan, en dat deden ze. Degene die de vrijdag omstreeks de middag langs de zandweg die afsloeg van de weg naar Baltimore zou passeren – hij droeg altijd een zwarte leren jas – moest er het leven bij inschieten.
Hun opdracht was simpel. Meer details kreeg ik zoals gewoonlijk niet, ik vroeg er ook nooit naar. Ik vertelde hen dat ik de klus niet wilde, dat ik wat anders zou gaan doen voor mijn broodwinning. De twee praatten op mij in. Als ik iets anders wilde doen, zeiden ze me, dan had ik geld nodig. Had ik dat, vroegen ze? Alles wat ik had zat onder mijn kleren, in verstopte kleine geldbeugels die allesbehalve leeg waren, maar dat vertelde ik hen niet. In elk geval, wat extra kon geen kwaad, want dat ik geld nodig zou hebben, leek mij evident. Ik wist niet hoeveel, ik wist evenmin hoeveel ik juist had, ik had daar nog niet over nagedacht eigenlijk. Ik had pas voor mezelf uitgemaakt dat ik ging stoppen met dergelijke opdrachten of ik nam al een nieuwe aan, een laatste. Het hielp dat de prijs die de twee me boden, hoog lag. Heel hoog. Ik stemde toe, overtuigd dat het mijn laatste keer zou zijn.
De vrijdagmorgen was ik vroeg positie gaan kiezen, ik houd van een uitgebalanceerde voorbereiding. Ik koos een plek hoog boven de weg, een plaats waar ik een perfect panorama had, helemaal verscholen zat, en belangrijkst, de afstand tot de weg was niet te groot. Bovendien kon ik liggen, wat me alle stabiliteit gaf bij het schieten. Ik laadde mijn geweer en mijn revolver en zorgde dat ik genoeg munitie klaar in de zak van mijn jas had zitten.
Ik was er niet gerust in, veel geld voor een makkelijke opdracht, er zat een geurtje aan. Ik was ervan overtuigd dat complicaties zich zouden aandienen en dan kan je beter voorbereid zijn. Ik bekeek nog even of mijn paard uit het zicht stond en begon te wachten, geconcentreerd op alle mogelijke scenario’s. Ik sloot mijn ogen want het felle zonlicht verdroeg ik met de jaren steeds minder. Ik luisterde, de ganse voormiddag lang en toen even over de noen de ruiter opdaagde, vloerde ik hem. Eén kogel volstond. Na het schot bevestigde ik mijn geweer aan mijn paard en dronk wat. Ik was eenenveertig en had mijn laatste opdracht uitgevoerd.
Vooraleer ik mijn geld ging halen, daalde ik af naar het slachtoffer, dat op zijn buik lag. Zijn gespikkeld paard stond erbij en keek ernaar, het dier was niet gaan lopen zonder zijn ruiter. Om de zwarte leren jas te nemen – die beviel mij wel - draaide ik het lijk om en zag... Joe. Zijn gezicht was ouder en ik twijfelde even of hij het was. Het litteken onder het rechteroog haalde alle twijfel weg. Ik delfde een graf en begroef Joe, in zijn leren jas.

Ik neem mijn geweer en schiet in een willekeurige cactus langs de weg die mij voert naar de plaats waar ik opgroeide. Mijn paard schrikt, en zet een draf in. Ik knel mijn benen wat harder om de romp van het dier en blijf rechtop zitten, het geweer gericht. Ik mik naar een tweede cactus, pang, raak. Met de beurs geld aan mijn zadel ga ik een paardenfokkerij opstarten in Lago.

1 Reacties:

nice! @ 4:16 p.m.



 

:
:
:

BloggerHacks

<< Home