donderdag, november 11, 2004

De pendule van Parijs

Op haar tafel lag een briefje. Coun, begon het. (Hoe de Fransoos mijn naam schrijft, dacht hij) Coun, ik hoop dat je het mij zult kunnen vergeven. Je zult het niet begrijpen. Je zult niet weten wat mij bezielde en je zult bij jezelf ten rade gaan, wat heb ik fout gedaan, wat heb ik verkeerd aangepakt. Jou treft geen schuld, Coun. Het was al lang gepland en jij hebt mij de mooiste uitvaartplechtigheid bezorgd die ik mij maar kon dromen. Hou vooral dit voor ogen.

Alles is perfect geregeld in de snelle trein die uit Parijs weg rijdt. De zakenman werkt op zijn laptop een rekenblad bij, het verliefde koppeltje heeft er enkele dagen Franse hoofdstad opzitten, de hostess biedt in verschillende talen een drankje aan. Bij Koen dringt ze niet aan, hij kijkt te verdwaasd voor zich uit. Zijn hoofd werkt verder aan de puzzel, het verklarend schema waarin alle gebeurtenissen van afgelopen dagen een plaats moeten krijgen. Als hij al tot verklaren kan overgaan. Hij heeft het tweedaags seminarie over computer networking gemist. Het kan hem niet schelen, hij zou gewoon weer aan het werk gaan, niemand zou zien dat hij niet slimmer teruggekomen was uit Parijs, met het computerpark waarmee hij moet werken maakt het hoe dan ook weinig uit. Ik had op mijn functioneringsgesprek maar niet moeten zeggen dat ik verder wil evolueren, ik had mijn mond moeten houden, dan hadden ze mij niet ingeschreven voor zoiets. Of wat, ik moet niet zo hard zijn voor mijn werkgevers, vertegenwoordigd in zoveel goedmenende mensen. Koen keert terug naar zijn Parijse geschiedenissen, die zijn nu belangrijker. Hij wil beginnen met de gebeurtenissen voor zichzelf weer op te sommen, ze te beschrijven, ze weer in een chronologische orde te zetten, want zoals hij ze nu denkt, daar een fragment en nog een, en dan weer een ander, dat gaat niet. Laat hem ordenen, laat hem een volledige film maken, één niet alleen uit fragmentarische scenes.

De volstrekte eenzaamheid beangstigde hem maandagavond. Hij had geen zin zich af te trekken met behulp van een betaalzender in de hotelkamer. Koen had zijn makkelijke kleren aangeschoten en trok de stad in, op zoek naar wist hij veel. Het was een woestijn die voor hem lag en hij had geen benul van welke richting uit. Als je je alleen terugvindt in de woestijn weet je dat niet. Je moet een richting kiezen en aanhouden, en hopen dat je op een oase stuit. Je kan je oriënteren op de zon, maar als je geen uurwerk bij je hebt weet je niet welke plaats ze bekleedt in de windroos. Dan loop je maar, je probeert je richting aan te houden om niet in cirkels te bewegen, dat zou spijtig zijn.
De Franse metropool is geen woestijn. Waarschijnlijk had Koen nog nooit zoveel mensen in een straal van enkele kilometers rondom hem gehad. Maar hij voelde zich even eenzaam, als in de droogte, wist niet waarheen, wist evenmin of hij een oase zou vinden.
Parijs geeft richting aan de wandelaar. Vanuit de lucht zie je hoe verschillende punten, metrostations, sturen. Iedereen loopt naar of van een bergje waar de mol even boven de grond komt. Koen deed dat niet, hij bewoog bovengronds, omdat hij niet wist waarheen en omdat hij het globale beeld niet wou verliezen. Hij liep voor zich uit, westwaarts, de ondergaande zon lachte tegemoet, soms, als er geen gebouw in de weg stond.
Metrosteden worden raar beleefd, meende Koen. Je komt boven uit een station, kijkt even om je heen, om je te oriënteren en beslist welke richting je uit gaat. Je staat niet meer stil bij de nieuwe plaats, en hoe die zou aansluiten bij waar je vandaan komt. In Berlijn neemt hij altijd de bovengrondse. De snippers krijgen een plaats.
De nieuwe gebouwen, het blinkend glas, behoren bedrijven of hotels toe en staan kriskras tussen de oude gebouwen, waar mensen wonen, copuleren en een pint pakken. Dat is de stad. Dikwijls is dit onderscheid gemaakt door schrijvers, als Orwell met zijn ‘1984’, een boek dat hij afgekeken heeft van Yevgeni Zamyatins ‘Wij’, waar de nadruk nog veel uitdrukkelijker ligt op de architectuur. Alles dat betekenis bezit, gebeurt in de oude gebouwen. De nieuwe zorgen voor orde, die in die boeken niet gewild is. In het echt is dat niet zo. De banken bijvoorbeeld, die zorgen voor orde, met hun betalingssystemen en beleggingsmogelijkheden, maar de mensen willen die, er is niemand tegen. Iedereen is klant. Iedereen is dus ergens blij dat ze er zijn. Koen is ook blij dat die financiële instituties er zijn, wie zou er hem anders laten prutsen aan hun software zodat hij geld binnenkrijgt om zich een plaatsje toe te eigenen in de oude stad.
Dat dacht Koen op zijn wandeling, dat waren de distincties waarmee zijn hersenen, die impulsen kregen van zijn ogen, opereerden. En tegelijk schreed hij voort. Hij was op zoek naar een café in de oude stad. Er waren er vele, maar geen enkel dat hem bekoorde. De meeste waren geïnfiltreerd door mensen uit de nieuwe stad, mannen met stropdassen en Barclay-sigaretten en vrouwen in mantelpakjes. Hij stond voor zo een gelegenheid, één met een prachtig interieur, design met een jaren zeventig touch, en keek naar binnen. Er was een feestje aan de gang. Iedereen dronk cocktails, lachte luid en knuffelde af. Genegenheid in de stad, het is raar.
De beste feestjes zijn bij de rijken, heeft iemand Koen gezegd, iemand die hem vooruit wilde in het leven. Het gelijk is aan haar kant. Een vrouw binnen wees naar hem, de zonderling buiten voor het raam. Koen voelde zich betrapt en liep verder. Hij haatte het, de restaurants vol te zien, met mensen die een tafel vol vrienden hebben, en hij, alleen, op dool.
De volgende drankgelegenheid ging hij binnen. Het was een vreselijke plaats, vol met die piepkleine ronde tafeltjes, met een gouden band afgezet, zoals je die overal vindt in Parijs. De deur bleef open zodat het er kil was. Het Franse savoir-vivre houdt op in de hoofdstad. Aan de bar werden ook sigaretten verkocht, het is een komen en gaan van mensen die in een rij staan aan te schuiven. Koen wilde er meteen weg, maar hij nam zich voor eerst een koffie te bestellen. Une bière, hoorde hij hem vragen als de ober eindelijk zijn richting uitkeek. Een slechte Météor-pint werd hem voorgezet en hij wipte op de barkruk. De idioot naast hem, hij had het meteen in de mot, wenste hem een goede avond in een Frans met een zwaar Engels accent. Koen begroette hem in het Engels. Het gezicht van de knaap klaarde op, hij vertelde blij te zijn dat hij Engels kon praten want hij had in dit land bijna geen contact met de mensen kunnen leggen, zijn Frans is niet goed. Ik ben ook niet van dit land dus ik zal je ook niet kunnen helpen, probeerde Koen zich ervan af te maken. De jongen liet niet af en toonde zijn schriftje waarin hij het Frans dat hij leerde opschreef. Zelf schreef hij zeer weinig, want hij kon geen Frans schrijven, hij vroeg altijd aan mensen als ze iets zeiden dat hij niet kende om het op te schrijven. Hij zette er dan de Engelse vertaling naast. Koen moest opschrijven hoe je een biertje bestelt. Het schrift zag er slordig uit, groezelig als het was van in het rugzakje te zitten en met al die verschillende handschriften, met de verschillende schakeringen blauw die de verschillende balpennen er in achtergelaten hadden.
Koens buur was Nieuw-Zeelander. Hij was twintig, had de middelbare school afgemaakt en reisde een jaar lang Europa rond. Parijs vond hij geweldig maar duur. Hij verbleef in een jeugdherberg wat verderop, zijn twee vrienden waren naar de film terwijl hij verdere pogingen zou ondernemen in contact te komen met de plaatselijke bevolking. Je bent een soort antropoloog, vroeg Koen hem spottend. De Nieuw-Zeelander kende dat woord niet. Koen peilde dan maar naar zijn bevindingen van Europa. “Oh, Europe is fascinating!” Wat zou die knuppel fascinerend vinden aan ons droevige continent? Koen vroeg het hem. Waarschijnlijk zou de gozer tegenover hem opnieuw gemeenplaatsen opdiepen maar Koen wist niet welke. Hij was er eerlijk gezegd niet benieuwd naar. Maar hij zat daar, op die barkruk, hij kon beter luisteren en proberen iets bij te leren. De tegenvoeter voelde dat hij getest werd en begon aarzelend over de verschillen. Duitsland was zo anders dan Frankrijk, en Italië, dat was nog eens helemaal anders. Nieuwe kennis over Europa zou die jongen hem niet bijbrengen, dat was duidelijk, dus begon Koen over Nieuw-Zeeland. Hij kwam aan de weet dat Wellington de hoofdstad is van het prachtige land. Hij dacht aan de landschappen van ‘The Lord of the Rings’ en vroeg of die film meer toeristen had geleverd. O ja, dat zeker, zei Simon. Hij vertelde dat er veel thema-wandelingen, Jeep-tochten enzoverder waren naar de sites waar de film opgenomen is. Toen Koen dat hoorde, was hij verbaasd, maar tien seconden later zag hij er de logica van in. En nog tien seconden later wou hij weg. Hij ledigde zijn glas en zei dat hij door moest. Het eerste excuus dat hij kon bedenken was dat hij naar de Défense ging zien. Oh, dan ga ik mee, verraste Simon. Koen was hem nog niet kwijt.
Toen ze de metro verlieten, was het al donker. Het strakke gebouw was mooi verlicht. Ze liepen er wat rond, wat moet een toerist anders? Een attractie als de Défense heb je in twee minuten gezien, maar je kan het daar niet bij laten, anders zou toerisme niet meer betekenen dan onderweg zijn en af en toe twee minuutjes uitstappen. Zelfs de Japanners spenderen meer tijd op de Grote Markt van Brussel. Simon begon foto’s te maken. Op een gegeven moment gaf hij zijn fototoestel aan een vrouwelijke spleetoog die zelf een toestelletje bediende en kwam naast Koen staan, met zijn arm rond zijn schouders. Koen vond dat al te dwaas, maar was weer zijn gedweeë zelf. Hij glimlachte gewillig, nadat hij zijn arm op zijn beurt rond zijn vriend geslaan had. Het zou geen foto worden die de geschiedenis in ging, dat was zeker.
Koen geraakte Simon ondergronds kwijt. Ze namen samen lijn 1 maar Koen moest er aan Charles de Gaulle uit om lijn 2 te nemen richting hotel. Ze namen afscheid als ware vrienden, ze schudden lang de hand, waarbij de linkerhand van Simon te hulp kwam om de handdruk nog meer warmte te geven. Koen kon weer niet achterwege blijven en legde zijn linker op Simons schouder en wenste hem een interessante verderzetting van zijn reis. Hij stapte uit de metro en wanneer het voertuig vertrokken was zuchtte hij diep, opgelucht dat het voorbij was. Misschien is het beter als ik eenzaam blijf in Parijs, nam hij zich voor, want wanhoop drijft zelden zielsgelijken bijeen.
Tussen het vele volk stapte hij op lijn twee. Anderhalve meter van hem vandaan stond een meisje met lang zwart krulhaar. Het was geen bom maar ze had mooie ogen, en ze had gratie, de klasse van de Parisiennes. Toen hij zag dat ze hem aankeek, stuurde hij zijn blik snel bij, betrapt als hij zich voelde, hij gebaarde dat hij langs haar heen keek, naar een onbestemd punt. Maar zijn blik kwam terug bij haar, en zij keek hem weer aan en hij verlegde zijn brandpunt opnieuw. Een glimlach verscheen op haar gezicht en aangemoedigd daardoor keek hij een derde maal naar haar, onbeschaamd deze keer. Ze had een velours bordeaux vestje aan met daaronder een gele trui, een kleurenpracht die goed uitkwam bij haar zwarte dos. Hij knipoogde en keek vervolgens bedeesd naar zijn schoenen. Haar laarzen verschenen voor zijn voeten, ze was tot bij hem gekomen. Jij bent er niet goed aan toe, zei ze zacht.
- Wat? Waarom? Hoe zie je dat?
- Je straalt het uit, met je hele lichaam. Je hoeft je niet te schamen hoor, de meeste mensen zijn er hier slecht aan toe. Meestal onderdrukken ze hun onbehagen, ze verstoppen het voor zichzelf. En dan plots, dan is het er. Dan drijft het boven. Zoals bij jou nu. Ik zie dat, ik kijk veel naar mensen. Altijd vraag ik mij af, is het daar, als braaksel dat met een omgekeerde slikbeweging in de mond arriveert, het heeft maar een seconde nodig. Als het boven komt, dan zie ik het.
- Kijk je ook wel eens in de spiegel?
Ze sloeg haar ogen neer en haar mond zette zich in een triestige houding. Koen begreep dat hij iets fout gezegd had maar wist niet wat. Ze stonden zwijgzaam samen op de metro. Minutenlang. Ze bleef bij hem staan en hij verwijderde zich niet. Hij rook haar zachte parfum, het kan ook haar shampoo geweest zijn, Koen is niet zo bedreven in dat soort zaken. En zij bleef staan, en zei niets meer. Hij vroeg zich af hoe hij de conversatie kon heropstarten maar hij maakte er zich makkelijk vanaf met de idee dat zij die stopgezet had en het dus aan haar was om voor een doorstart te zorgen. En dat deed ze ook, toen de metro voor de zoveelste keer vertraagde.
- Hier moet ik eraf, maar er is in het metrostation een brasserie, vierentwintig op vierentwintig open, waar ik je een koffie trakteer als je meekomt.
- Is goed.
Het gesprek viel weer stil, Koen liep achter haar aan op de roltrap en naast haar als de omstandigheden het toestonden. Ze zeiden niets. Ze hield de deur van de brasserie open en hij ging een tafeltje bij het raam kiezen. Anne ging voor hem zitten, zonder woorden, en stortte zich in het menuboekje. Koen nam zijn menuboekje en begon ook te bladeren. De ober kwam de bestelling opnemen, en hij verraste haar met: heb je zin in konijn? ik betaal. Ze knikte ja en ineens maakte die droevige trek rond haar mond plaats voor een prachtige glimlach, één waarvoor Koen veel meer zou geven dan de prijs van dat konijn. Tweemaal konijn, droeg hij de ober op, en een liter rode wijn.
Het konijn was lekker, geen grote kookspreuken waren erover uitgesproken, het was simpel, hartig. Enkel een stukje lever ontbrak. Het paartje amuseerde zich, zoals ze op dat gekke uur ondergronds aten en door het raam staarden naar de nachtelijke reizigers die steeds schaarser werden.
Anne vertelde dat ze al sinds haar zesde bij haar vader leeft. Haar moeder was overleden toen ze zes was, maar sinds twee maanden weet ze dat haar ouders een jaar eerder scheidden. Dat had ze nooit geweten, ze wist alleen dat haar moeder overleden was als ze zes was, dat haar ouders uiteen waren had ze nooit opgemerkt of ze kon zich dat toch niet herinneren. Haar relatie met haar vader was nog steeds uitstekend maar afstandelijk geworden. Ze had het gevoel in een leugen geleefd te hebben, het was een ontdekking die alles veranderde, al haar herinneringen. Het is als een vrouw die ontdekt dat haar man er al vele jaren een relatie op nahoudt, de herinneringen aan de momenten samen worden bijgesteld. Sinds twee weken was ze alleen gaan wonen, ze kon niet langer bij haar vader blijven. Het ontbrak haar aan geld, ze studeert nog en had niet gerekend op huuruitgaven. Het viel niet mee, allemaal, haar onafhankelijkheid was er gekomen op een moment dat ze niet sterk stond, ze moest de leugen over de scheiding verteren.
- Kan je er dan niet over praten met je vader, je beschreef hem als een man met een open geest, een documentairemaker, een mensenkenner? Waarom praat je niet met hem.
- Je vraagt òf ik niet met hem praat terwijl je er al vanuit gaat dat ik niet met hem praat. Ik praat met hem. Ik praat vaak met hem maar vertrouw zijn woorden niet meer ten volle.
- Waarom zou hij liegen? Hij weet dat je het weet, en hij, als mensenkenner, ziet dat zijn dochter die hij liefheeft, lijdt onder die onwetendheid. Waarom zou hij dan nu zaken achterhouden?
- Ik weet het niet. Ik kan er toch niets aan doen dat ik mij bedrogen voel door hem? Hij bedroog mijn moeder. Niet met zijn huidige vriendin. Toen had hij iemand anders. Mijn moeder is omgekomen door kanker. Drie maanden en het was voorbij. Ze heeft eenzaam in de kliniek gelegen, verlaten.
Haar ogen werden vochtig en Koen wist niet goed reageren. Dus zweeg hij en luisterde.
- Het is jaren geleden. Ondertussen is al zoveel gebeurd. Mijn vader is geweldig geweest voor mij, al die jaren terwijl hij er alleen voor stond. En ik ben gelukkig dat hij sinds zes jaar weer een vrouw heeft. Ze is geweldig voor mij, van de eerst dag af. En ik heb een goede band met mijn twee broertjes.
- Hoe oud zijn ze?
- Vier en twee. Het is wel gek, mijn vader met hen te zien, hij kan bijna hun grootvader zijn. Maar hij is jong en open van geest.
Met haar hand wreef ze haar wang droog. Het meisje leed nog. En ze leed evenzeer onder de triestige gezichten in de metro en in de stad. In de wereld bedoelde ze eigenlijk. Ze had vaak het gevoel dat niemand gelukkig was, en ze zou ook niet gelukkig zijn, moest ze zich kunnen verplaatsen in de levens van iedereen. Ze verwachtte daarentegen veel heil van de liefde. Ze meende dat als je kon worden zoals weinige oude koppels, helemaal vergroeid met elkaar, zoals bomen die zich jarenlang ineenstrengelen, als je kon worden als één persoon die langs twee lichamen handelt, dan had je reden om gelukkig te zijn.
Koen antwoordde dat ze eigenlijk niet kan weten of andere mensen gelukkig zijn, ze kan zich wel proberen het leven van de meeste mensen voor te stellen, maar dat is haar voorstelling. Ze zou ook hun hersenen, hun waardeoordelen moeten overnemen vooraleer ze zich een mening kon vormen over het persoonlijk welbevinden van die individuen.
Over zo’n zaken praatten ze die avond. Koen van zijn kant had enkele zeer persoonlijke gebeurtenissen opgedist, dingen die hij beter voor zichzelf houdt, van die psycholgisch verdraaide interpretaties van zijn leven, normaal doet hij daar niet aan mee. Na de koffie vroeg Anne Koen of hij bij haar bleef slapen. Voor Koen was het goed, hij wou die nacht niet alleen zijn en ging met haar mee.
De koelte waaide hen in het gezicht toen ze via de roltrap uit het metrostation kwamen en de statige straten waren kalm, vrij verlaten, het was al over twee uur. Zo heb ik Parijs graag, als er niet te veel mensen op straat zijn, vertelde hij haar. Ze reageerde niet en stapte haastig verder. Met zijn langere benen moest hij zijn best doen haar bij te houden. Ze zag er opnieuw vrij nerveus uit, anders dan in het restaurant. Haar woonst, een kamer in een huis, was knus ingericht. Er waren nieuwe gordijnen, alle muren en plinten waren geschilderd en het grote donsdeken stak in een prachtige hoes.
Die rook heel fijn, merkte Koen, naar lavendel. Hij lag al in bed en zij was nog in de badkamer. Als ze in de kamer kwam, deed ze het licht uit. Ze kwam in haar slipje naast hem liggen en wou nog meer details horen over wat hij haar in het restaurant verteld had, terwijl ze zijn hand vastnam. Toen het gesprek stil dreigde te vallen, vroeg hij haar of ze zich nog de begrafenis van haar moeder herinnerde. De misviering was ze compleet vergeten, maar ze wist wel nog wat er door haar heen gegaan was op het kerkhof. Ze besefte dat iets definitief anders was wanneer de kist in de put daalde. Haar vaders hand lag op haar schouder, en ze voelde schokkend huilen. Haar moeders zus had de hele dag geweend, en telkens als de kleine Anne bij haar ging, begon ze werkelijk te schreien en omhelsde het zesjarige meisje. Ondertussen had Koen zich tegen haar aangevleid.
De wekker ging af om kwart na zeven, hij had haar gevraagd hem zo vroeg in te stellen omdat zijn seminarie om tien uur begon en hij nog langs het hotel langs moest om zich te verkleden. Koen vond het raar dat hij Anne niet naast hem vond, hij dacht dat ze nog een kwartier zouden knuffelen voor hij door moest, en dat het afscheid pijn ging doen en zo. Maar ze lag er niet. En de lakens naast hem voelden niet warm meer. Half slapend stond hij op, op de tast zoekend naar de schakelaar die aan de andere kant van de kamer zat. Onderweg voelde hij iets tegen zijn schouder slaan maar liet zich daar niet door afleiden. Hij stak het licht aan, bekeek zichzelf zoals hij daar stond, in zijn blootje. En toen zag hij haar. In het plafond zat een haak om een luster aan te hangen en daar had ze een touw aan vastgemaakt. Het was zij die hij tegen zijn schouder had gevoeld. Koen schrok niet. Hij schrok natuurlijk wel, maar hij was niet compleet van de kaart, getraumatiseerd, in shock, zoals je in zulke omstandigheden zou verwachten. Ze had een zomerkleedje aangetrokken. Men zegt dat wie zich ophangt in zijn broek doet maar dat was hier niet het geval. Waarschijnlijk was Anne nog naar het toilet geweest voor ze zich van het leven beroofd had, Parisiennes zijn zeer net.
Koen voelde aan het dode lichaam. Haar hand was al koud en stijf. Op haar bureau lag een briefje voor hem waarin ze hem bedankte voor de nacht samen. Onderaan het papiertje vroeg ze de enveloppe op haar bureau naar haar vriendin Caroline te brengen. Het was vlakbij Dugommier. Koen kleedde zich aan, nam de omslag en vertrok. Toen hij de deur van het gebouw dichttrok, realiseerde hij zich dat hij niet meer binnen kon. Dat hij beter eerst de sleutel gezocht had, bedacht hij te laat. Wat maakte het ook uit, er hing geen leven meer vanaf.
Koen was vrij snel bij op het adres van de vriendin. Hij speurde de brede, wat vervallen gevel van de overkant van de straat af, en zag dat hij binnen moest via een deurtje dat uitgezaagd was uit de houten groene poort. Hij kwam in een doorgang terecht, van de straat naar tuin waar de overblijfselen van stallen te bespeuren vielen. De kaduke bellen vielen haast van de muur. Het waren er veel, en op de plakkertjes ernaast stonden schier onleesbare namen. Koen drukte op de knop naast Caroline Deprez, ze woonde blijkbaar alleen. Door de parlofoon wist hij als vanzelf wat zeggen, maar ze begreep hem niet door het versleten apparaat en zou naar beneden komen. Een beeld met een wilde kop blond haar opende de deur. Ze had enkel een verfomfaaide T-shirt en wit slipje aan. De taal liet Koen in de steek maar hij mocht even bekomen, ze vroeg hem binnen want ze had het te koud buiten. Koen zeeg achter haar aan op de versleten linoleumtrap naar het derde verdiep en kwam aan in een knusse studio met overal matrassen op de grond. Ze nodigde hem uit te zitten en verontschuldigde zich voor haar chaos, ze sliep nog toen hij belde. Koen zei haar dat hij het was die zich moest verontschuldigen, hij die haar als wildvreemde uit bed gebeld had, hij was al lang blij dat ze opengemaakt had. Je bent een vreemdeling, ik hoor het aan je accent, was haar reactie. Een vreemdeling, herhaalde hij verbaasd, ik ben geen Englishman in Paris. Ze lachte wat en bood een kop thee aan, ze zou er toch zetten voor zichzelf. Caroline heette ze, zei ze en Koen antwoordde dat hij dat al wist, dat dat op haar deurbel stond.
Hij gaf haar de enveloppe van Anne die ze haastig openscheurde en las, en herlas.
- Heb je haar nog gezien?
- Je bedoelt, of ik haar lijk gevonden heb?
Ze schrok als hij het woord lijk uitsprak, in het Frans, cadavre, klonk het hard.
- Ja, haar lijk hing in de kamer toen ik deze morgen wakker werd.
Hij vertelde haar alle details. Ze stelde vragen en hij beantwoordde ze. Ja, het lijk hing er nog. Ze keek hem indringend aan. Wat schrijft ze over mij, wilde hij weten toen haar vragen uitgeput waren. Ze beschrijft je als, ik citeer haar, iemand die begrijpt hoe zeldzaam en onmogelijk liefde is. Ze legde de brief neer en maakte een paardestaart terwijl ze door het raam zag. Haar hals was lang en trots. Toen liet ze onverschillig haar haar weer vallen en trok in één beweging haar shirt over haar hoofd. Koen werd warm toen ze hem indringend aankeek en voor hem knielde. Hij voelde haar handen op zijn rug en kuste haar terug. Wanneer hij haar aanraakte, merkte hij dat ze kippevel had.
Anne ging van hem af en begaf zich naar de badkamer. Ze kwam terug met een joint tussen haar vingers die ze samen oprookten alvorens in slaap te vallen. Hoeveel later het was, weet Koen niet, hij herinnert zich dat hij wakker werd toen ze aan zijn hand trok en die naar haar onderbuik leidde. Ze was in een mooie ovaal geschoren. Haar hand duwde zijn hand dieper. Eerst streelde hij haar mechanisch, maar wanneer hij haar licht hoorde hijgen werd hij snel opgewonden. Hij hield van de geur van haar slaap die nog in haar haren hing en likte haar oorlel. Ze hijgde nu echt opgewonden en kwam bovenop hem liggen. Na het korte liefdesspel vielen ze opnieuw in slaap, deze keer in elkaar verstrengeld, nadat ze eerst nog uit een kartonnen doos fruitsap gedronken hadden.

Koen begreep er niets van. Ongetwijfeld was hij op zoek gegaan naar liefde, in welke vorm dan ook, toen hij het hotel verliet. Maar dat hij zo rijkelijk bedeeld zou worden, had hij niet verwacht. Alleen was daar dat lijk, dat nog aan het plafond bengelde. En Caroline, wiens hartstocht hij allerminst kon vatten.
- Waarom ben je met mij gaan vrijen?
- Je had je moeten zien toen je binnenkwam. Je zag er vreselijk uit.
- Niet verwonderlijk, toch?
- Nee. Maar ik wist niet dat Anne een getuige zou uitkiezen. Over haar zelfmoord hebben we alles doorgepraat. Ik heb haar zelfs aangemoedigd het te doen. De datum stond al weken vast, en vorige week hebben we elkaar nog gezien. Ze is blijven slapen bij mij. We hebben de hele nacht dicht tegen elkaar aangelegen, en ze vertelde dat ze geen vrees meer voelde, dat haar besluit vast stond. Ik heb haar afgelopen week niet meer opgezocht. Ik vond het goed wat ze zou doen maar voelde mij toch schuldig over mijn steun bij een daad die algemeen als negatief wordt gezien. Ik vermoedde dat ze zou gaan twijfelen. En ik wilde niet degene zijn die haar over de schreef trok, ik voel er mij nu al slecht genoeg bij. Afgelopen week heb ik aan niets anders gedacht. Of ze het zou doen. Hoe ze het zou doen. Ik vreesde dat ik het zou zijn die het lijk zou moeten ontdekken, ik was de enige die op de hoogte was. Toen jij belde, wist ik onmiddellijk dat het gebeurd was.
- En daarom vrij je met mij?
- Ik was dankbaar, dankbaar dat je haar een mooie avond, een mooie dood bezorgde. Dat jij het lijk voor mij gevonden had, dat je de brief kwam bezorgen. En ik had medelijden, je keek zo ellendig. Ik wilde je compenseren. En ik was ook wel benieuwd naar de jongen die de liefde begrijpt. Is dat genoeg?
- Waarom beëindigde ze eigenlijk haar leven?
- Anne kan alleen in een wereld leven vol liefde, als in een sprookje. De confrontatie met de realiteit valt haar zwaar. Ze heeft geprobeerd zich aan te passen, maandenlang. Maar het was hopeloos.
Koen draaide zich om, met zijn rug naar haar en begon vanalles te overdenken. Hij begon te zweten over zijn hele lichaam. Hij viel in slaap, op de vlucht voor de confrontatie met wat gebeurd was. Toen hij weer wakker werd, was het drie uur ’s morgens. Caroline lag naast hem te lezen. Ze merkte niet dat hij wakker was. Hij lag nog vijf minuten onbeweeglijk en nam dan een besluit. Hij ging douchen om goed wakker te worden en zeker te zijn van wat hem te doen stond. Als hij terug de kamer in kwam, vroeg hij haar of ze het adres van Anne wilde opschrijven. Geschrokken van zijn kordate aanpak deed Caroline wat haar gevraagd werd. Ze scheurde het te grote A4-blad van haar cursusblok en gaf het. Hij plooide het op en zei haar vaarwel. Ze omhelsde hem en wenste hem sterkte. Met de metro ging hij terug naar het hotel, de balie was nog open en hij checkte uit. De baliebediende vertelde waar hij het dichtste politiekantoor kon vinden. Koen heeft er een verklaring afgelegd, gedetailleerd antwoordend op hun vragen, het adres van Anne achterlatend, en ook zijn contactgegevens voor moesten ze hem nog nodig hebben. Om zes uur dertig verliet hij opgelucht het kantoor. Hij liep de straten af op zoek naar een metrostation. Opnieuw dacht hij, Parijs is fijn als er niet te veel mensen op straat zijn.

0 Reacties:

:
:
:

BloggerHacks

<< Home