dinsdag, november 16, 2004

De lepe zwemmer

‘Ik praat niet over politiek,’ glimlachte de koopman van Samarra met veel genoegen. De discussie in zijn winkel van ijzerwaren was weer hoog opgelopen. De drie oude mannen die dagelijks hun waterpijpen kwamen roken moest hij er maar eens uitgooien. Het waren onverbetelijke stokers. Zijn klant in wit gewaad, die ze opgedraaid hadden als een muis, stond tegenover hem met een radeloos gezicht. De drie ouden met hun geslepen tongen bleven hem achtervolgen met spitse argumenten, en hij vroeg de hulp van Omar, de koopman, bij de discussie. Omar kon niets zeggen. Hij zag dat er een onbekende klant met donkere kleren het hele gebeuren gadesloeg. De drie ouden hadden weinig te vrezen; op hun leeftijd was hun leven niet veel meer waard. Ze hadden weer perfect in trio geopereerd. Amin had de klant uitgehoord, hem getreiterd met zijn gedurfde vragen. De klant had omzichtig, ontwijkend geantwoord. Vervolgens was het de beurt geweest aan Nader. Hij had de klant gewezen op de contradicties van zijn uitspraken en dan was er Qasr, de sluwste redetwister van Samarra en omstreken. Ogenschijnlijk nam hij de verdediging van de klant op, door in te gaan tegen Nader met de woorden van de klant, maar die verdraaide hij zo subtiel dat de klant woorden in de mond gelegd kreeg die hij nooit uitgesproken had. En belangrijker, die hij niet had willen zeggen. Het volume van de discussie was in een stijgende lijn gelopen. En uiteindelijk waren ze bij Omar terechtgekomen, als was hij een rechter.
Op het eerste zicht had Omar weinig verdienste aan zijn verheven status. Het was dat hij altijd kalm bleef, rustig bewoog, zelfs wat plechtstatig en er was natuurlijk zijn imposante gestalte. Meestal ging Omar niet in op de discussie, en als hij al iets zei, dan waren zijn weinige woorden nietszeggend, algemene waarheden die altijd op iedereens instemming konden rekenen. Niet dat Omar niets te vertellen had, zijn zwijgen kwam vooral voort uit voorzichtigheid; hij wist als geen ander dat het niet opportuun was zich uit te laten over het regime.

Bij het avondmaal zat Omar maar één ding te denken: hoe kan ik zo snel mogelijk van tafel. Zijn vrouw en oudste dochter Zamira lieten niet af te roepen naar de kinderen, dat ze moesten stilzitten, dat ze moesten eten, dat ze niet mochten morsen. Omar at traag en onbewogen. Straks zou hij zich weer afzonderen in zijn kleine vertrek. Hij hield van de rust, de stilte, niemand die zijn gedachtengang verstoorde. Dit tot ongenoegen van zijn vrouw die hem verweet dat hij de opvoeding van zijn jongste kinderen verwaarloosde, alsook een boel andere zaken die we hier niet gaan noemen omdat ze te banaal of te dierlijk zijn.

Die avond vloog Omars vrouw niet uit tegen hem. Hij stond op van tafel, liet zijn bord staan en verliet de keuken, traag, zijn vrouw zag het, maar liet hem gaan. Dat was de weken voordien niet anders geweest. Ze heeft het geleerd dat het geen zin heeft te klagen, denkt Omar bij zichzelf. Ze heeft gezien dat ik doof ben voor haar klachten, dat mijn avondlijke terugtrekkingen een beloning zijn waar ik recht op heb. Als hij zijn kamer binnenkwam, wist hij meteen wat doen, het was ritueel vastgelegd. Omar begon met het uitknippen van alle artikels over zijn president die verschenen in kranten en magazines. Vervelend, en dat gebeurde wel meer, waren die twee bijdragen die aan weerszijden van hetzelfde blad papier stonden. Omar schreef eerst het kortste artikel over, in zijn verzorgde handschrift en knipte vervolgens het langste uit. Daarna pende hij de korte televisietoespraak van ‘s lands eerste. Het was meer dan twee uur geleden dat hij die gezien had, maar Omar herinnerde zich nog elk woord, het was maar een paar minuten die de president had volgemaakt. Het belangrijkste karwei vond Omar het onderlijnen van de belangrijkste woorden en zinssnedes. Bij dit interpreteren werd hij fel geholpen door de haast dagelijkse discussies in zijn winkel, Door de parodieën van Qasr verkregen de redevoeringen een reliëf die ze uit zichzelf niet hadden. Wat de koopman van Samarra apart verzamelde, waren de foto’s van de besnorde heerser. Hij sorteerde deze niet chronologisch maar in vier themamappen. De familieman, de beschaafde president in maatpak, de militair, en de staatsieportretten. Wanneer hij ook die sectie van het archief had bijgewerkt, diepte hij zijn index op, de gebruikelijke kaartenbak, en noteerde met zorg de stukken hij deze avond aangedragen had. Terwijl hij zijn kaarten bekeek, zag hij verwijzingen naar stukken die zijn interesse wekten, die hij nog eens terug wou bekijken. Die noteerde hij een voor een op een afzonderlijk blaadje papier. Wanneer het updaten van de index erop zat, haalde hij de gewenste documenten uit zijn archief. Omar onstak zijn met appeltabak volgepropte waterpijp en genoot van de revisie van enkele vellen van zijn verzameling.

Zoals elke morgen ging Omar die dinsdag zwemmen. Het was nog donker en de kilte van de nacht hing nog in de lucht. Hij had het wat kouder dan anders, en voelde dat hij streng zou moeten zijn op zichzelf want de zeven maanden dat het warm genoeg is om te zwemmen, zaten er bijna op. Wanneer Omar niet kon zwemmen is hij sneller prikkelbaar, en voelt zich wat ongelukkiger, drinkt meer koffie. Dus balde hij zijn vuist, hij zou er voor gaan die dag en met meer gevaar dan gewoonlijk werpt hij zich vanop een verhoogd deel van de oever in de woelige Tigris. Tien seconden onder water, en vijf boven, over en over opnieuw, dat was het patroon dat een toeschouwer zou kunnen ontwarren in zijn wilde zwembewegingen. Omar zwom als een terreinwagen, niet uitblinken in snelheid maar in onstuitbaarheid, een 4x4 van het sterkste type, een Hummer.

De badhanddoek lag zoals altijd bij dezelfde struik. Omar kon die om het even waar op de oever leggen, en elke dag op een andere plaats, hij was ‘s morgens er toch de enige. Maar dat deed hij niet. De struik was een herkenningspunt en gewoontes maken het leven makkelijker, vond hij. Als hij uit het water kwam, genoot hij na, het water spoelde alle obstakels in zijn hoofd weg, een roezige leegte bleef achter. Hij moest zich niet afvragen waar zijn handdoek lag, bij de struik, daar lag hij, zoals altijd.

Tot die keer dat Omar in zijn orde verstoord werd. Hij kwam die morgen wat sneller dan anders op de struik afgelopen, omdat hij wat klappertandde en snel in zijn kleren wou. Zijn handdoek lag er niet. Omar keek op en zag vijf meter hoger op de oever twee mannen in pak die hem aankeken. Eén van hen gooide hem de blauwe handdoek toe. Of hij kon meekomen. Omar antwoordde niet, hij droogde zich af – ogenschijnlijk in alle rust, de twee konden niet merken dat hij wat moeite had met slikken - en stapte gedwee op de mannen af. Hij wist maar al te goed dat verzet zinloos was, dat die ochtend zijn leven ophield te zijn zoals het was. Voortekenen waren er niet geweest maar Omar was niet verrast. Hij had de spanning de afgelopen jaren voelen groeien, en wist dat elk moment kon de draad kon breken. Het zwaard boven zijn hoofd was nu gevallen.

Hij zou zich later nog herinneren hoe hij instapte in de wagen met geblindeerde ruiten, die even verderop stond. Hij vroeg nog of hij even thuis langs kon, waarop degene op de passagierszit antwoordde dat hij zich daar geen zorgen over hoefde te maken, ‘in een later stadium’ zou dit wel in orde gebracht worden.

* * * *

‘Een omweg, ik moet een omweg maken. Ik mag niet recht naar huis toe lopen. Het kan een val zijn.’ Hij strekt zijn vingers, nog witblauw, en balt ze vervolgens, telkens weer, om in zijn handen het bloed weer te laten stromen. Hij betast het doorgewreven touw en is onder de indruk van het resultaat. Waren zijn handen niet op zijn rug gebonden geweest, dan had hij kunnen zien wat voor stevig materiaal het was en had hij niet geprobeerd ze te schuren. Omar neemt zijn polsen vast. Er zitten diepe rode striemen in, en enkele schaafwonden van zijn werkzaamheden. Hij gaat ook zien naar de betonnen steen langs de muur en voelt met zijn vingers hoe ruw die is, zich inbeeldend hoe die een touw aanpakte.

Met die twee smeerlappen had ik niet moeten optrekken, verwijt Omar zich. Hij vraagt zich af hoe lang hij in de hangar vastgebonden gelegen heeft op die stoffige vloer. Hij schudt zijn kleren af, overdreven grondig, Omar is net van aanleg.
Mijn jongen, waar heb je gezeten, We zijn zo ongerust geweest, vraagt zijn ma. Omar gooit zijn armen om haar middel en drukt zijn hoofd tegen haar buik. Nergens, mama, ik was verloren gelopen.

* * * *

Omar stond suf op, wat hem zelden overkwam, hij was een ochtendmens. Hij merkte dat hij een lang wit slaapkleed aan had, terwijl hij gewoon was in zijn blote torso te slapen. Een ridicuul ding, zei hij, en trok het snel uit. Witte muren. In de kamer was niets, behalve zijn bed en een wasbak. Omar liet fris water over zijn polsen stromen, pletste wat vocht op zijn schouders en in zijn gezicht en slurpte wat uit zijn handen. Hij moest daarbij wat voorover bogen en keek zichzelf in de ogen, de spiegel was veel te laag bevestigd. Hij zag Saddam, een gezicht hem zo vertrouwd. Omar schrok, een beetje. Hij tilde zijn rechterhand tot bij zijn gezicht en wreef, over zijn kin, zijn wangen, zijn snor, traag en wel tien minuten lang. Hij liet niet af het verbouwde gezicht recht in de ogen te staren. Daarna ging Omar op het bed zitten en merkte dat zijn kloeke borstkas uitgezakt was en dat extra kilo’s hem veroverd hadden. Hij was nu net even pafferig als de president zelf.

Diezelfde dag nog, na de noen, kwam iemand een keurig pak brengen. Ik wacht wel voor de deur, zei hij, waarmee hij bedoelde dat Omar het in alle privacy kon aantrekken en dat hij daar beter niet mee talmde. Omar deed wat van hem verwacht werd. Wat later stond hij voor de deur, in de duurste kleren die hij ooit gedragen had. Zonder een woord te spreken, overhandigde hij zijn begeleider de ongebonden das. De man knoopte die rond zijn eigen hoofd. Als ik nu even aantrek, dacht Omar, dan is hij er geweest. Hij ondernam niets. Hij ging alleen niet bukken zodat zijn begeleider op zijn tenen moest staan om de stropdas over Omars hoofd te schuiven. De man rangschikte de das keurig en gaf Omer met zijn handpalm een tik op de borst. Volg mij, en Omar liep achter de haastige man aan. Hij hoorde hoe hol hun voetstappen klonken in de grote marmeren gangen, waar de temperatuur aangenaam fris was.
Omar werd teken gedaan voor een grootse dubbele deur te wachten, zijn begeleider ging binnen en kwam twee minuten later met zijn hoofd weer buiten. Hij wenkte Omar de kamer in en wees hem een zetel aan. Omar ging zitten, keek even rond en besefte dat hij in een wachtkamer zat. De begeleider verdween en liet Omar een uur alleen. Omar tobde niet, hij dacht terug aan die keer dat hij meegesleurd werd door een draaikolk in de Tigris. Hoe hard hij trachtte, hij geraakte er niet uit. Zeker veertig seconden bleef hij onder water. Hij wou nog één keer proberen zijn vel te redden en besliste, nu leg ik twee tellen lang alles dat ik in mij heb in de balans om hieruit te geraken. Het lukte. In die twee seconden liep hij twee verrekkingen op, een in zijn rug en een in zijn kuit.

De portier riep Omar binnen en leidde hem naar een stoel tegenover het bureau waarachter een klein mannetje zat. Omar liep op de stoel toe, maar ging niet zitten, hij bleef staan. Hij keek strak naar de onverlaat die met een leesbril een dossier aan het doornemen was. ‘Juist’, begon die, zonder opkijken, het dossier nam al zijn aandacht, of tenminste, dat veinsde hij. Hij las verder in zijn dossier, om Omar te imponeren. Omar liet zich niet van zijn stuk brengen en nam ongevraagd het woord: ‘Luister, ik weet wat jullie van mij willen, ik ben er klaar voor en ik schik er mij in mijn taak naar bestvermogen uit te voeren.’ De man keer verrast op, maar hervond snel zijn cool. ‘Keurig, dat maakt alles veel makkelijker’. Omar kon beschikken.

De volgende maanden bezocht Omar scholen en eenheden van de nationale garde en ontving afgevaardigden van het parlement. Hij sprak zelfs eens de natie toe langs de tv. Dit alles ging hem zeer goed af, met haast meer flegma dan de president zelf, verbazend, hij moest zelfs geen moeite doen. Echt veel werken was het niet, Omar had veel tijd om op zijn kamer tv te zien.

Het was een enveloppe die op het dienblad met zijn maaltijd lag. Onder het bord geschoven. Omar was weer eens televisie aan het zien en had haar niet onmiddellijk opgemerkt. Zijn bord was al half leeg toen hij ze zag. Hij veegde met zijn servet zijn mond schoon en opende de brief. Getekend de president, i.o. Hij werd woensdag, overmorgen, verwacht, om 15u, op zijn bureau. Het was de eerste keer dat Omar de president van het land in levende lijve zou zien.

Hij liet er zijn slaap niet voor, en ook de volgende dag, Omar had geen opdrachten, piekerde hij niet. Hij zou wel zien wat de president van hem wou. Dat hetzelfde ritueel hem te wachten zou staan, ontboden worden, een wandeling door hoge gangen en een uurtje antichambreren in de wachtzaal, kon hij vermoeden. Het zou hem ook deze keer niet van de wijs brengen, al was het de profeet zelf die hem tot zich riep. Hij had gelijk. De president maakte hem niets, integendeel, Omar zei zeer weinig en liet niet af zijn voorman in de ogen te kijken, het was de president die telkens hij opkeek in de starende ogen van zijn tegenstrever zag, zodat het veeleer de republieks allerhoogste was die zich de ondergeschikte voelde.

De president stuurde zijn bodyguards en lakeien de kamer uit en sprak vervolgens tot Omar: “In de eerste plaats wil ik je bedanken. Ik verneem dat je je van je taken kwijt met een loyauteit die ik alleen maar kan omarmen en met een ernst die gepast is voor zij die het land dienen. Maar daarvoor liet ik je niet komen. Ik wens je een opdracht te geven die in omvang en belang de voorgaande ver overstijgt. Primordiaal is de geheimhouding.” “Kunt u wat concreter zijn, edelachtbare?” wierp Omar tussen. Hij was verbaasd over zijn eigen stoutmoedigheid, van het gebrek aan respect dat hij tentoon spreidde, maar liet dat niet merken. “Jawel, een ogenblik, alstublieft”, maande de president. Hij keek door het raam en ging verder: “Heel concreet, ik verwacht van jou dat je de Tigris driemaal overzwemt. Uit je voorgeschiedenis weet ik dat dit onmogelijk een probleem voor je kan zijn.” “Dit klopt”, pikte Omar in, nog altijd bevangen van goddeloosheid. “Maar waarom wil u in het geheim de Tigris overzwemmen, tot driemaal toe dan nog?” “O, zo geheim zal het niet zijn, helemaal niet, het komt op tv, iedereen zal het zien, de wereld zal het weten, het land zal deze dag herdenken. Het geheim zit hem hierin dat zelfs mijn naaste medewerkers niet op de hoogte zijn van mijn voornemen om deze zaak door een dubbelganger te laten uitvoeren. Het zijn vooral zij die ervan overtuigd moeten worden dat mijn lichamelijke aftakeling nog niet is ingezet, het zijn vooral zij die moeten zien waartoe ik nog in staat ben. Zij weten dat ik onze stroom dertig jaar terug overzwom bij een ontsnapping. Ik wil ze laten zien dat ik dat nog altijd kan, dat ik nog steeds niets aan vigueur inboette. Is alles duidelijk?”

Omar had zijn taak begrepen. Hij praatte met niemand over zijn opdracht. Enkele dagen later was het zover; hij werd naar de werkkamer van de president geroepen, opnieuw stuurde die zijn gevolg weg en gebood vervolgens Omar zijn kleren uit te doen. De president deed hetzelfde en legde op van outfit te verwisselen. Na het avondmaal zouden ze elkaar terugzien in dezelfde ruimte en opnieuw ruilen. De normale toestand zou hersteld zijn. Omar deed wat hem gevraagd werd en liet de president, in zijn plunje, vertrekken. Zelf stapte hij de kamer uit met de haneborst die hij altijd opzette als hij de grote baas verving, en liet hem naar de hem welbekende Tigris brengen.

In het licht van de televisiecamera’s en fototoestellen stapte hij het water in en begon te zwemmen, rustig en met zijn hoofd boven water, zoals hij vroeger nooit deed. Hij merkte dat hij minder goed zwom, met dat vetgemeste lijf. Tegelijk deed het water en de stroming van de Tigris hem niets meer, het bracht hem niet in de gebruikelijke vervoering. Omar zwom de rivier driemaal over, statig en onbewogen. Hij stapte uit het water, greep naar zijn handdoek en dacht terug aan die morgen dat de medewerkers van de president hem kwamen halen. Omar voelde voor het eerst in deze gehele episode woede, veel woede waarvan hij wist dat hij ze moest verbergen. Dat deed hij. Toch, hij kon het niet nalaten nors in de wagen die hem zou terugbrengen te stappen. “Rijden maar”, snauwde hij de chauffeur toe, om een kwartier later te vragen: “Waar brengt u me heen? ... Nee daar niet, breng me naar het Al Salam paleis. Is veiliger vanavond.” Onmiddellijk begon de man naast de chauffeur druk heen en weer te bellen om alle praktische regelingen te treffen.

In één van zijn privévertrekken liet de nieuwbakken president een waterpijp aanrukken. Voor het eerst in die lange tijd miste Omar zijn archief en vooral zijn kaartenbak. Die ganse werkelijkheid die hem intrigeerde, was fictief, en hij moest zich niet handhaven, behalve tegen zijn zeurende vrouw. Levensgevaar was daar niet mee gemoeid trouwens. Hoe anders was het hier!

Veel tijd om te mijmeren had hij niet; een bediende kwam hem dossiers brengen. Hij nam ze snel door en zag dat ze de levensloop beschreven van enkele mannen die het etiket “ambetant” of “moeilijk voor het bestuur” droegen. Omar wist weer snel wie hij geacht werd te zijn op dat moment en bedacht dat hij niets mocht laten merken. “Laat deze dossiers afhandelen”, was zijn korte respons tot de bediende die de kamer terstond verliet. Omar vloekte binnensmonds, de positie maakt de misdadiger, maar troostte zich met de gedachte dat als hij was teruggekeerd naar de werkplaats van Hoessein om terug van kleren te wisselen, het resultaat hetzelfde zou zijn. Hij moest ineens ook denken aan de president en diens razernij toen hij opgemerkt zou hebben dat zijn dubbelganger niet verschenen was. Omar moest maar eens van die opdonder af zien te geraken, zo snel mogelijk en dan zou alles opgelost zijn.
De volgende dag stond Omar voor het eerst in zijn leven op als president. Het voelde niet bijzonder, het ontbijt was beter dan wat hij gewoonlijk voorgeschoteld kreeg, maar niet tegenstaande had hij toch heimwee naar de onbijttafel in Samarra, de drukte van de kinderen na een zwempartij. Naar de thee die zijn vrouw in de versierde glaasjes voorzette. De dag verliep voorspoedig, Omar zat verschillende vergaderingen voor zonder dat iemand iets merkte. Maar hij hoorde niets over de echte president, wat hem ‘s avonds bij de waterpijp erg stoorde. Waar zou die onderkruiper gebleven zijn, vroeg hij zich af. Hij wist niet goed aan wie hij dit vragen moest. Dus vroeg hij maar niks. Hij ging op zijn bed liggen maar kon de slaap niet vatten. Hoe de koe bij de horens te vatten, wist hij niet, hij had geen idee, hoe hard hij ook probeerde een oplossing te vinden. Hij suste zijn onrust met de gedachte dat tijd raad zou brengen, dat hij voorlopig niets te vrezen had omdat de echte snor zich gedeisd hield.

De tijd bracht hoegenaamd geen raad. De volgende weken verliepen identiek als de eerste dag. Geen bedreiging maar ook geen teken van leven vanwege de ware president. Hij was er vast van onder gemuisd, meende Omar. Hij wist nu wie de touwtjes in handen had en dat diegene hem doodwenste. Omar had het gevoel dat hij zich kon verplaatsen in de denkweredl van Saddam, dat hij kon zien hoe die zou handelen. Anderzijds, gerust was Omar allerminst. Hij wist al te goed dat hij niet met de eerste de beste te doen had. Zijn niet-slapen ging over in ijsberen in zijn nachtvertrek. En in uren op het terras staan, waar de hitte alleen ‘s nachts te harden was. Die bezigheid was allerminst verenigbaar met het drukke leven van een president. Omar werd steeds norser, en bij momenten zelfs opvliegend tijdens de lange vergaderingen en werklunchen. Zijn paranoïa jaagde steeds meer mensen de dood in. Maar de uren op het terras waren niet gans tevergeefs; er rijpte een plan. Eén dezer zou Omar een vergadering beleggen met zijn dubbelgangers. Of de voormalige president zou zijn kat sturen, wat heel waarschijnlijk was, hij kon al in het buitenland zijn, al moet het niet makkelijk zijn met zo’n uiterlijk het land door te trekken. Zonder hem zou het Omar makkelijk vallen een nationale zoekoperatie naar de valse president in te zetten. Was sidi Hoessein wel aanwezig, dat zou hij hem herkennen. Daar was Omar zeker van. Hij had in zijn leven genoeg foto’s van de president in ogenschouw genomen en, niet onbelangrijk, hij had recht tegenover hem gezeten, een hele poos dan nog wel. Ja, hij zou hem zeker herkennen.

De vier dubbelgangers waren present. Of beter, de drie plus de echte. Het sloeg Omar niet uit zijn lood. Hij wist wat hem te doen stond. “Goed”, zei hij, en hij zweeg. Allevier wendden ze deemoedig de blik af, gans anders dan hij gedaan had bij de eerste man van het land. Hij bekeek ze rustig allemaal, en dan nog eens, maar waarlijk, hij kon niet zeggen wie de echte was. De één leek hem te dik, en de ander te behaard. De handen van de derde waren veel te groot, zulke schoppen had hij zeker opgemerkt als hij hem wuivend op de foto’s zag. De vierde was dan weer iets te kalend. Een derde rondblik bracht geen soelaas en Omar raakte lichtelijk in paniek. Een vlucht vooruit, dan maar, dacht Omar. Hij begon zich provocatief op te stellen in de zekerheid dat de ware dit wel niet zou kunnen hebben dat deze deze in zijn Arabische trots zou worden genomen en op zou veren met de woorden: “Jullie, sukkels, bestaan enkel door mij, en in mij, en langs mij. Zonder mij bestaan jullie niet.” Niemand reageerde. Allen bogen ze het hoofd nog wat dieper. Omar werd radeloos. “Zien jullie dat dan niet, nietsnutten!?” Opnieuw bleven ze allevier zeer rustig. Maar Omar, die al dagen niet meer geslapen had, kon het niet meer aanzien: “Verdwijn van onder mijn ogen!” Gezamelijk stapten ze op.

Omars vermoeide geest kon enkel de meest bizarre complotten en andere vreemde samenhangen bedenken. Misschien was de man die hem de opdracht toevertrouwd had, niet degene die hij dacht tegenover zich gehad te hebben. Misschien speelden die drie andere replica’s samen met de eigenlijke president een spelletje waarbij ze om beurten een geweldloze coup pleegden en het land bestuurden. Een verschil voor de bevolking maakte het toch niet uit, dat had Omar zelf ondervonden aan zijn beleidsdaden. In elk geval was het voor hem onmogelijk de ware Hoessein te onderscheiden van de andere dubbelgangers. Dat kwelde hem danig. Hierover had hij nooit iets gelezen in de artikels, in een dergelijke hinderlaag had de Tigris hem nooit gelokt. Slapen kon de koopman van Samarra steeds minder. Tot hij opgepakt werd. Hoessein, of was het een andere, bracht snel weer orde op zaken.

0 Reacties:

:
:
:

BloggerHacks

<< Home